Probleem 1 privaatrecht
Leerdoel 1) Onder welke voorwaarden komt een overeenkomst tot stand?
- Aanbod en aanvaarding
- Jp over rechtshandelingen
Rechtsfeit = een feit waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt dit. Dit
rechtsgevolg kan bijv. zijn het ontstaan van een verbintenis en daarmee een subjectief recht
(zoals vorderingsrecht).
Een overeenkomst is een rechtsfeit abstracte regel krijgt door het sluiten van een
overeenkomst een concreet rechtsgevolg.
Boek 3 BW) Begrip rechtshandeling = een rechtshandeling is een handeling die gekenmerkt
wordt door het ermee beoogde rechtsgevolg. Onderscheid:
1. Eenzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door 1 persoon:
o Eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen (maken testament)
o Eenzijdige gerichte rechtshandelingen, door 1 persoon tot stand gebracht
maar die tot een of meer bepaalde andere personen moeten worden gericht.
2. Meerzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door twee of meer personen.
Boek 6.5.1 BW) Begrip verbintenis = een verbintenis is een vermogensrechtelijke
verhouding tussen twee partijen krachtens welke de één (schuldeiser/crediteur) is
gerechtigd tot een gedraging (prestatie) die de ander (schuldenaar/debiteur) verplicht is ten
opzichte van hem te verrichten
Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die een bron van verbintenissen vormt –> art.
6:213 algemene bepaling over overeenkomsten. Een overeenkomst is hier een ‘meerzijdige
rechtshandeling’ waarbij een of meer partijen tegenover een of meer anderen een
verbintenis aangaan. De rechtsgevolgen van overeenkomsten zijn niet beperkt tot
verbintenissen.
Totstandkoming overeenkomst
Art. 6:217 lid 1 = een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding
daarvan.
Aanbod = Het aanbod is een rechtshandeling, die in beginsel niet aan vormvereisten
gebonden is (art. 3:37). De inhoud van het aanbod wordt bepaald door de
wilsvertrouwensleer (3:33 en 3:35). De wilsverklaring moet alle belangrijke elementen van
de te sluiten overeenkomst bevatten, anders is het slechts een uitnodiging tot het doen van
een aanbod.
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de voornaamste elementen van de
inhoud van de eventueel te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de
wederpartij voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen. Niet alles wat in
het dagelijks taalgebruik een ‘aanbod’ heet, is een aanbod in de zin van art. 6:217.
,Arrest Hofland/Hennis
Samenvatting: In een woongids is door Hofland zijn woning, aan de Elizabethgaarde 7 te
Bussum, tegen een bepaalde prijs te koop aangeboden. Hennis neemt dit aanbod zonder
meer aan. Als Hofland ziet met wie hij te maken heeft, komt hij op zijn aanbod terug. Hennis
stelt dat door zijn aanvaarding een koopovereenkomst is gesloten. Hofland stelt het
tegendeel.
Hoge Raad: De Hoge Raad stelt uiteindelijk dat: "Vooropgesteld moet worden dat een
advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt
aangeboden, zich in beginsel niet ertoe leent door eventuele gegadigden anders te worden
opgevat dan als een uitnodiging om in onderhandeling te treden, waarbij niet alleen prijs en
eventuele verdere voorwaarden van de koop, maar ook de persoon van de gegadigde van
belang kunnen zijn."
Rechtsvraag: is enkel een aanvaarding van een aanbod in een advertentie gelijk ook een
overeenkomst?
Rechtsregel: Het arrest bepaalde dat een huis te koop aanbieden in een woongids in het
algemeen niet gezien moet worden als een aanbod maar als een uitnodiging tot
onderhandeling ook bij andere advertenties dus.
Herroepelijk aanbod = art. 6:219 lid 1 gaat ervan uit dat een aanbod herroepelijk is, tenzij
uit het aanbod zijn onherroepelijkheid volgt. Door haar tijdig te herroepen vervalt het
aanbod. Lid 2 geeft aan dat herroeping slechts mogelijk is zolang het aanbod niet is
aanvaard en er geen tot aanvaarding strekkende mededeling is verzonden.
Onherroepelijk aanbod = Een aanbod is onherroepelijk als het blijkt uit het aanbod zelf (lid
1), belangrijk hierbij is dat als het aanbod een termijn voor aanvaarding bevat het daarmee
onherroepelijk is. Ook kan de onherroepelijkheid voortvloeien uit een overeenkomst of een
gewoonte (6:217 lid 2)
Vrijblijvend aanbod = de aanbieder die zijn aanbieding vrijblijvend heeft gedaan, kan op
grond van art. 6:219 lid 2 nog na de aanvaarding op zijn aanbod terugkomen en het aanbod
dus herroepen. Dan is er toch geen overeenkomst tot stand gekomen.
Verval aanbod
- De aanbieder kan in het aanbod een tijdsbepaling opnemen waardoor het komt te
vervallen wanneer niet tijdig is aanvaard.
- Geen tijdsbepaling art. 6:221 lid 1: een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het
niet binnen ‘een redelijke tijd’ wordt aanvaard, een mondeling aanbod vervalt indien
het niet ‘onmiddellijk’ wordt aanvaard.
- Art. 6:221 lid 2: aanbod vervalt indien het wordt verworpen (of pas aanvaard onder
voorwaarden).
- Herroeping aanbod
- Een aanbod vervalt niet door de dood of het verlies van de handelingsbekwaamheid
van 1 van de partijen volgens art. 6:222.
,Aanvaarding = bestaat uit de verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane
aanbod aanvaardt (‘ja’ op het aanbod). Het is dus een tot de aanbieder gerichte
(wils)verklaring, een eenzijdige gerichte rechtshandeling.
Eisen: de aanvaarding moet in overeenstemming zijn met de inhoud van het aanbod (6:225)
en moet zijn gedaan op een moment dat het aanbod nog van kracht was (6:221).
Vorm van de verklaring: kan in iedere vorm geschieden, dus kan ook in 1 of meer
gedragingen besloten liggen volgens art. 3:37 lid 1. Het aanbod zelf of de wet kan een
bepaalde vorm voorschrijven.
Werking verklaring: volgens art. 3:37 lid 3 pas wanneer de verklaring de persoon heeft
bereikt tot wie zij is gericht. Niet op tijd is geen overeenkomst uitzonderingen mogelijk
zie art. 6:223 en 6:224.
Wil, verklaring en gerechtvaardigd vertrouwen
Alleen een aanbod en aanvaarding is niet genoeg voor een overeenkomst. Een
overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, en een rechtshandeling vereist een op
een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33). Dus
voor het sluiten van een overeenkomst zijn er 2 partijen nodig, en twee overeenstemmende
(wils)verklaringen. Aanbod en aanvaarding vormen de in art. 3:33 bedoelde wilsverklaringen
die wanneer ze op elkaar aansluiten een overeenkomst doen ontstaan.
Wilsovereenstemming = overeenstemming van 2 wilsverklaringen
Ontspoorde wilsverklaringen = Wil en verklaring lopen uiteen, verklaringen worden als
wilsverklaringen opgevat, terwijl zij door de verklarende persoon niet zo waren bedoeld (er
was wel een wil, maar een andere wil bijv. verkeerde bedrag opschrijven). Hier is er dus
geen wil die gericht is op het rechtsgevolg. Wie wordt er beschermd bij wilsontbreken?
Bescherming van de wederpartij die gerechtvaardigd heeft vertrouwd
Art. 3:35: het vertrouwen dat de ene partij door haar verklaring of (andere) gedraging heeft
opgewekt bij de wederpartij, dat zij werkelijk datgene wilde wat deze uit haar verklaring of
gedraging concludeerde, de wederpartij aanspraak geeft op bescherming door het recht. De
schijn van wil die is opgewekt mag dus worden aangenomen.
Gerechtvaardigd vertrouwen = het vertrouwen van de wederpartij moet ook
gerechtvaardigd zijn. Art. 3:35: de vertrouwende moet de verklaring van de ander hebben
opgevat overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden
redelijkerwijze mocht toekennen. Hiervan mag worden afgezien waardoor er dus geen
overeenkomst is. Gerechtvaardigd vertrouwen vereist ‘goede trouw’ in de zin van art. 3:11
in die omstandigheden mocht diegene dus de schijn als werkelijkheid houden.
De omstandigheden kunnen meebrengen dat iemand onderzoek moest doen of de
verklaring daadwerkelijk met de wil overeenstemde. Hoe kenbaar nadeliger een bepaalde
verklaring voor de partij is die zich op wilsontbreken beroept en hoe voordeliger die
verklaring is voor de wederpartij, hoe minder snel er sprake zal zijn van een gerechtvaardigd
vertrouwen.
Dubbele criterium: Wist diegene het en had diegene het moeten weten (door nader
onderzoek te doen). objectief en subjectief criterium
, Arrest Eelman/Hin
Samenvatting: In het voorjaar van 1954 besluit Eelman om zijn boerderij te verkopen, hij
verkoopt deze aan Hin tegen een normale economische prijs. Tijdens de levering van de
boerderij op 1 juli weigert Eelman om mee te werken aan de levering. Eelman geeft namelijk
aan dat hij van de koopovereenkomst af wil, hij is schizofreen en verkocht zijn boerderij
enkel omdat hij geesten zag. Eelman beroept zich op artikel 3:34 BW, de geestelijke
stoornis. Hin beroept zich daarentegen op gerechtvaardigd vertrouwen, art. 3:35 BW. In het
begin van 1955 wordt Eelman echter onder curatele gesteld wegens krankzinnigheid.
Hoge Raad: De Hoge Raad overwoog dat er in casu een aantal omstandigheden zijn die
moeten worden beoordeeld. Ten eerste moet er worden gekeken tegen welke prijs de
boerderij is verkocht, dit was tegen een normale economische prijs. Ten tweede moet er
worden gekeken of Eelman ten tijde van de koopovereenkomst daadwerkelijk aan een
geestelijke stoornis lijdde. Indien Eelman ten tijde van de overeenkomst daadwerkelijk
feitelijk onbekwaam was moet er worden gekeken of Hin zich op de schijn van de
bekwaamheid van Eelman kan beroepen. In casu kon Hin niet weten dat Eelman feitelijk
onbekwaam was, de koopovereenkomst is derhalve geldig.
Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid = een beroep op 3:35 wordt
ontnomen omdat dit naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Uitzonderingsgeval. Dit is bijv. ter sprake wanneer de wederpartij een (groot) voordeel
verkrijgt en de ander ernstig nadeel ondervindt. Hierbij is dus zowel het nadeel als het
voordeel niet gerechtvaardigd.
Vernietigbaarheid = de rechtshandeling is in beginsel volkomen geldig, maar iemand heeft
de bevoegdheid de rechtshandeling te vernietigen en hiermee de geldigheid ontnemen. Een
vernietiging heeft terugwerkende kracht rechtshandeling mist van begin af aan het
beoogde rechtsgevolg. Als degene niet gebruik maakt van deze bevoegdheid dan is er
sprake van een volkomen geldige rechtshandeling.
Arrest Bunde/Erckens
Samenvatting: De gemeente Bunde koopt het bedrijf van Erckens op, omdat zij hier een
nieuwe woonwijk willen gaan bouwen, zij geven hem hier ook een bedrijfsschadevergoeding
voor. In de koopovereenkomst wordt afgesproken dat de gemeente de belastingschade op
zich zal nemen. Hier treedt echter een misverstand op. De gemeente en Erckens houden er
beide een andere opvatting op na. Erckens meent dat er onder de belastingschade twee
dingen vallen, namelijk het bedrag aan belasting wat hij extra moet betalen omdat hij zijn
bedrijf eerder stopt en de inkomstenbelasting die hij over de bedrijfsschadevergoeding
moet betalen. De inkomstenbelasting bedraagt 50 840 gulden. De gemeente meent echter
dat onder de belastingschade enkel het extra belasting bedrag valt.
Hoge Raad: De Hoge Raad geeft in haar overweging een algemeen criterium om vast te
stellen of er een overeenkomst tot stand is gekomen, indien er een misverstand is