Samenvatting Bedrijfsanalyse
H1 De werking van een bedrijf
- Technisch systeem met 3 stromen:
o Informatiestromen: Deze zijn nodig om goederen of diensten op de markt te kunnen brengen.
Verkooporder: klant koopt product (klant besteld broodje in restaurant).
Productieorder: product wordt ontwikkeld (broodje moet gemaakt worden)
Inkooporder: inkoop van goederen (inkoop van ingrediënten van broodje)
(Door seizoensinvloeden kan een product niet worden ingekocht, vandaar dat de informatiestroom van verkoop via productie naar
inkoop en terug loopt.)
o Goederenstromen en transformatieprocessen: Alles wat getransformeerd wordt tot een product of dienst. Loopt van inkoopmarkt naar
afzetmarkt.
Arbeid: benodigde personele capaciteit
Natuur: benodigde grondstoffen en materialen
Kapitaal: machines die gebruikt worden bij transformatie
2 trajecten:
Materials management: stroom van goederen van leverancier tot en met de opslag van de producten
Fysieke distributie: traject dat producten afleggen naar de klant.
o Geldstromen: geld in ruil voor een dienst of product.
Operationele geldstroom: bekostiging van goederenstroom
Financiële geldstroom: leningen op de vermogensmarkt om het functioneren door te laten gaan bij tijdelijke tekorten.
- Financieel-economisch systeem: In financiële zin bestaat het eigendom van een bedrijf uit de bezittingen en de schulden. Het economisch resultaat
is van belang, in het systeem is geld een ruilmiddelen, rekenmiddel en oppotmiddelen.
o Er is sprake van een bezitsmodel als het bedrijf door eigenaren gebruikt wordt om inkomsten te verwerven.
- Sociaal-politiek systeem: Een bedrijf is ook een sociaal systeem waarin mensen samenwerkingsverbanden aangaan om doelen te verwezenlijken.
o Ruilrelatie: medewerkers brengen hun tijd en energie en krijgen geld of sfeer op werk. De relatie tussen werknemers en bedrijf is een
ruilrelatie met wederzijdse afhankelijkheid.
, o Het bedrijf is te beschouwen als conglomeraat van partijen die deels verschillende en dezelfde belangen hebben. Door het vormen van
coalities kunnen zij invloed opbouwen om hun eigen belangen vorm te geven.
- Open systeem: de omgeving die bestaat uit elementen en hun onderlinge relaties. Er is sprake van invoer, transformatie en feedback. De scheiding
tussen het systeem en de omgeving noemen we de systeemgrens.
o Gesloten systeem: het functioneren wordt bepaald door alles van binnenaf, zonder invloed van buitenaf.
o Open systeem: het gedrag is alleen te begrijpen als de invloed van de omgeving wordt meegenomen.
Invoer (informatie, materialen) – doorvoer (transformatie) – uitvoer (diensten/ producten)
Sprake van feedback: terugkoppeling. Bij positieve feedback zijn de inkomsten voldoende om zo door te gaan, bij negatieve
feedback moet het bedrijf opzoek naar een ander functioneren.
- Omgevingen:
o Transactionele omgeving: partijen waarmee men regelmatig contact heeft, waardoor de organisatie beïnvloed wordt en waarop men zelf
invloed kan uitoefenen.
Leveranciers, klanten, kapitaalverschaffers, eigen brancheorganisaties
o Contextuele omgeving: ontwikkelingen die van invloed zijn op de organisatie, maar waarop men zelf meestal geen invloed kan uitoefenen
Economie, politiek, wetenschap, technologie, concurrentieverhouding, sociaal-maatschappelijke veranderingen, wet- en regelgeving
- Profit-organisaties zijn voor inkomsten afhankelijk van afnemers. Non-profitorganisaties zijn niet afhankelijk omdat zij niet betalen. Een donor
verstrekt producten of diensten zonder de gebruiker te zijn.
- Besturen: doelgericht samenwerken zorgt dat het bedrijf wordt bestuurd. Daarvoor is nodig:
o Strategie: vaststellen van doelen en manier waarop deze bereikt gaan worden
o Inrichting: verdelen van werkzaamheden in taken, bevoegdheden, groeperen en plannen
o Beheersen: sturing geven aan de uitvoering
H2 Besturing en besturingsvraagstukken
- Strategie: de wijze waarop bedacht is dat de doelstellingen bereikt gaan worden
- Besturingsactiviteiten: spelen zich op 3 niveaus af:
o Strategisch: doelen in relatie met de omgeving
, Bij krappe arbeidsmarkt (meer vraag dan aanbod) moet het bedrijf banen zo aantrekkelijk mogelijk maken. In ruime arbeidsmarkt is
dit niet nodig.
o Tactisch: plannen en manier van besturen van de inrichting en activiteiten naar aanleiding van de strategische doelen
Capaciteitsplanning: aard en omvang van benodigde productiemiddelen
Beheersingsstructuur: keuze van manier waarop werkzaamheden gestuurd, gecontroleerd en bijgestuurd gaan worden, tevens wie
wat doet met welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
o Operationeel: bepalen van bezettings-, afleverings- en detailplanning. Ook wel task control.
Bezettingsplanning: bepalen van hoeveelheid productiemiddelen.
Capaciteitsuitbreiding: extern betrekken, bijvoorbeeld inhuren van flexwerkers
Specialisatie-uitbreiding: specifieke uitbreiding, is vaker tactische beslissing en niet operationeel.
Afleveringsplanning: planning van aflevering van producten aan klanten. Stelt eisen aan goederenstroom, ook wel logistieke
besturing.
Detailplanning: heeft betrekking op het verloop van de werkzaamheden op de werkvloer.
Beslissingen over werkuitgifte; specifieke werkopdrachten met voortgangscontrole.
o Budget: weergave in geld van een overeenkomst tussen budgetgever en budgethouder.
o Contract: kan in juridisch en bestuurlijk betekenis worden gebruikt.
- Doelen van besturing:
o Efficiency: streven om tegen zo laag mogelijke kosten te produceren, 2 normen:
Verhouding tussen theoretisch haalbaar capaciteit en normale feitelijk capaciteit. Hoe dichter deze elkaar benaderen, hoe hoger de
efficiency
Hoe minder arbeid en machinegebruik nodig is, hoe hoger de efficiency
Productiviteit: mate waarin productiemiddelen zo goed mogelijk benut worden.
o Flexibiliteit: streven om zo goed mogelijk aan te kunnen passen aan de wensen van de omgeving; dynamische omgeving.
o Effectiviteit: streven om het doel zo goed mogelijk te realiseren
o Arbeidssatisfactie: mate waarin medewerkers tevreden zijn, creëren van goede arbeidsomstandigheden
o Duurzaamheid: streven naar zo min mogelijk verspilling en vervuiling; maatschappelijk verantwoord ondernemen.
- Besturing van de goederenstroom: