Leereenheid 1 – Digitalisering, criminaliteit en sociale
controle
- actuele veiligheidsproblemen relateren aan de wijze waarop het internet is ontstaan.
- strafrechtspleging een plaats geven binnen het bredere thema ‘sociale controle in cyberspace’
- beargumenteren of er een verband is tussen internet en criminaliteit en zo ja welk.
- laten zien hoe digitalisering verband houdt met maatschappelijke verhoudingen binnen de
strafrechtspleging en met veranderingen daarin.
1.1 Stol, W.Ph. & L. Strikwerda (2017) ‘Strafrechtspleging in een digitale
samenleving’, hoofdstuk 1.
H1 Digitalisering, criminaliteit en sociale controle
1.1. Internet: een korte ontstaangeschiedenis (1962-2000)
Oorsprong jaren 60 (koude oorlog) als reactie van Amerika op de ontwikkeling van de Sputnik
(satelliet) in de Sovjet-Unie. Amerika richt de Advance Research Project Agenda (ARPA) op met als
doel ‘maintaining the technological superiority of the US military’. Ontwikkelaars zeggen zelf een
wetenschappelijk belang te dienen. Eind 1969 werden vier computers in een netwerk met elkaar
verbonden en dit ARPANET geldt als de oerversie van ons huidige internet (horizontaal netwerk van
routers). Gericht op een efficiënte en zeker informatie-uitwisseling en op het voortbestaan van het
netwerk in geval van lokale uitval. Ander belangrijk uitgangspunt ARPANET is de ‘open architectuur’.
Een beperking is buiten Defensie alleen toegankelijk voor een groep wetenschappers.
ARPANET breidt zich niet alleen uit doordat meer computers aan het netwerk worden
aangesloten, maar vooral doordat andere computernetwerken worden ontwikkeld en met AROANET
verbonden (zoals JANET en NSFNET). Deze netwerken komen uit de academische wereld en zien
wetenschappers als doelgroep, NSFNET richt zich later ook op bedrijven. ARPANET is dan niet langer
‘het’ netwerk maar onderdeel van het grotere geheel dat bestaat uit diverse gekoppelde netwerken en
dat ‘internet’ heet. National Sciense Foundation (NSF) heeft voorstrekkersrol van APRA
overgenomen.
In de jaren 80/90 is er een snelle groei van het internet en nieuwe toepassingen (bijv PGP in
1991). Hierdoor ook problemen: De internet backbone (gezamenlijke hoofdverbindingen van het
internet) krijgt steeds meer dataverkeer te verwerken en de telecommunicatielijnen van deze
backbone hebben dus een steeds grotere capaciteit nodig. Ook komen er organisatievraagstukken.
ISOC wordt opgericht ter ondersteuning gremia die zich bezighouden met hoe internet zich ontwikkelt.
Begin jaren 90 is er een doorbraak wanneer Internet service providers (ISP) internettoegang
aanbieden aan particulieren. In 1995 privatiseert NSF haar beheerszaken en stopt met NSFNET, de
internet backbone komt daarmee in private handen. Zo bestaat de backbone in de VS eind jaren 90 uit
netwerken die eigendom zijn van telecombedrijven, dit zijn de NSP’s. De ISP’s zorgen in een beperkt
geografisch gebied voor verbinding tussen een netwerk en een NSP (local area network-LAN). De
eindverantwoordelijkheid voor uitgifte van domeinnamen en IP adressen wordt in handen van 1
organisatie gegeven: in 1998 daarvoor de non-profit organisatie ICANN.
Eind jaren negentig wel een wereldwijd netwerk maar niet gelijk over de wereld verdeelt, bijna
90% in de 15 hoog geïndustrialiseerde landen. NL hoort bij de landen met een hoge internetdichtheid.
Internet ontwikkelt zich verder, niet alleen in de zin van softwareprogramma’s en toepassingen
maar ook neemt de penetratiegraad toe (eerst alleen klassieke computers, nu snel steeds mobieler via
kleine, mobiele apparaten. Naar dergelijke toepassingen wordt verwezen met de term ‘the internet of
things’. Inmiddels is ook de term ‘the internet of everything (IoE) ontstaan, welke verwijst naar een
wereld waarin ieder object en ieder mens is aangesloten op internet. Op steeds meer plaatsen en op
steeds meer verschillende manieren spelen ‘geautomatiseerde werken’ een rol in het dagelijks leven.
Deze ontwikkeling noemen we de ‘digitalisering van de samenleving’.
1.2. Het internet verklaard vanuit een sociologisch perspectief
De mensheid als geheel zat als het ware zowel lichamelijk als geestelijk klem binnen de grenzen van
de wereld om haar heen. Maar vanwege deze benarde positie en door haar expansiedrift en
creativiteit creëerde de homo technologicus een nieuwe wereld binnen de bestaande ruimte:
cyberspace. De Amerikaan Lewis Mumford geldt als belangrijke exponent van deze optimistische
,maatschappijwetenschappers. Hij betoogt (in 1934) dat het niet zozeer de technologie is die de loop er
geschiedenis bepaalt, maar vooral de geestelijke ontwikkeling van de mens, of zo men wil: de cultuur.
Het wereldwijde cyberspace is niet het noodzakelijke gevolg van het enkele feit dat een paar
techneuten een tritsje computers aan elkaar hebben geknoopt. Deze verklaring te simpel. Cyberspace
is het gevolg van het feit dat de mensheid door het ontbreken van ontdekkingsruimte in haar
alledaagse leefwereld verkeerde in een geestelijke toestand van op geslotenheid. Cyberspace was
hierop het antwoord en manier om nieuwe wegen te vinden en werd de nieuwe te ontdekken en te
veroveren wereld – the new frontier. Het sociologisch perspectief (de ontdekkende mens) verklaart
dan ook beter dan een rationeel technologisch perspectief (hoe ingenieurs een netwerk bouwden)
waarom er een zeker spanningsveld is tussen internet en (straf)rechtshandhaving. Immers, de
ontdekkende mens zoekt ruimte en vrijheid voor creativiteit, en dat verhoudt zich niet altijd evengoed
tot uniforme gedragsregels en het handhaven daarvan.
1.3. Sociale controle op internet
1.3.1. Sociale controle: drie invalshoeken
Strafrechtspleging vraagt om het reguleren van gedrag, daar zijn verschillende mechanismen voor
waarvan sociale controle er 1 is. Sociale controle is het door mensen toepassen van sancties (positief
of negatief) met als oogmerk gedrag van anderen in overeenstemming te houden of te brengen met
standaarden die binnen hun groep worden voorgestaan. De gerichtheid op groepsstandaard
onderscheid sociale controle het nastreven van persoonlijke doelen.
Sociale controle heeft twee basisvormen:
1. informele sociale controle: krijgt vorm en inhoud door alledaagse activiteiten van gewone
mensen in de alledaagse leefwereld. Die mensen zijn dan niet speciaal bezig met sociale
controle maar voeden als vanzelf hun kinderen op, zorgen voor elkaar, letten op elkaar en
corrigeren elkaar.
2. Formele sociale controle: Hiervan is sprake indien deze wordt uitgeoefend door mensen die
op grond van regels die controle als speciale taak hebben op grond van mandaat (politie).
Atchison 2000 observeert overeenkomstig hiermee op internet twee controlesystemen: een informeel
systeem waarin internetters op elkaar toezien en een formeel systeem van overheidstoezicht. Lijkt in
huidige situatie geen adequate weergave, er lijkt tussenlaag tussen twee vormen te zitten. Zo ziet
Pauw in de wereld van online games 3 soorten sociale controle: informele, semi-informele en formele
sociale controle. De laag tussen formeel en informeel is controle die namens de eigenaar van een
game, een virtuele gemeenschap of een branche wordt uitgeoefend door en moderator of
controledienst die bijv normen stelt en reageert op klachten. Ook Wall ziet een tussenlaag (laag van
security managers).
Beter dan uit te gaan van een tweedeling is om sociale controle te bestuderen vanuit drie
invalshoeken:
1) Sociale controle door burger onder elkaar binnen hun alledaagse leefwereld (informele sociale
controle);
2) sociale controle door burgers die zich hebben georganiseerd vanuit ideële of commerciële
intenties (belangengroepen, bedrijven) en
3) sociale controle door de overheid met de politie in een speciale positie vanwege haar
opsporingstaken en -bevoegdheden(formele sociale controle).
1.3.2. Informele sociale controle op internet
Overal in de samenleving alledaagse en gedragsregels en informele sociale controle, ook in
cyberspace. Allereerst zelfregulering: je voelt op internet dat je, je hebt te gedragen. Dit komt door de
verinnerlijkte normen uit je opvoeding en scholing (zelfbewaking, zelfcontrole, zelfdwang). Verder
kunnen gedragsregels op internet afgeleid worden doordat ze vaak expliciet zijn vastgelegd, bijv
FAQ/nettiquette. Bij overtreding van geragsregels in cyberspace zijn allereerst sancties van andere
internetters te verwachten, informele sociale controle.
Uit voorgaande wordt duidelijk dat zuivere informele sociale controle van internetters onderling
overgaat in wat de Pauw semi-informele sociale controle noemt.
1.3.3. Door burgers georganiseerde sociale controle op internet (blz 10)
Burgers hebben zich niet zelden doelbewust georganiseerd op internet, soms met de intentie om bij te
dragen aan de sociale controle in cyberspace, vb particuliere meldpunten. Een stap verder gaan
burgers die zich organiseren als ‘civiele politie’ en opsporingsachtige activiteiten verrichten. Soms
ondernemen zij hierna zelf actie. Civiele politie zijn goed georganiseerde groepen die netjes willen
samenwerken met de politie. Politie echter: tips zijn welkom maar burgers moeten niet zelf het
,politiewerk gaan doen. Ze hebben niet dezelfde wettelijke bevoegdheden, kunnen met hun acties
zichzelf en andere in gevaar brengen en ze kunnen een zaak stuk maken. Bovendien kunnen de
doelen wel eens anders zijn dan die van de echte politie. Hier tov dat ze in ruime mate beschikken
over tijd en toewijding en niet zelden ook over kennis, middelen en digitale vaardigheden. Er is ook
sprake van sociale controle vanuit bedrijven met winstoogmerk (willen geen slechte reputatie).
Een belangrijk mechanisme in met name informele vormen van sociale controle is shaming of
reputatiebeheer. Wie zich heeft misdragen word publiekelijk als onbetrouwbaar afgeschilderd, zodat
anderen met die reputatie rekening kunnen houden. Misschien wel effectief maar er zitten grenzen
aan. Ten eerste is de effectiviteit de vraag omdat iemand op internet eenvoudig andere ID kan
aannemen. Ten tweede stelt het strafrecht hier grenzen aan (laster, belediging etc). De optie van
shaming verdwijnt waar het recht van het doelwit begint.
Banken hanteren een controlestrategie waarvan het publiekelijk aan de schandpaal nagelen
van overtreders geen onderdeel is, maar grijpen preventief in door monitoren.
NL internetters tonen zich bewust van de toezichthoudende rol die particuliere bedrijven in
cyberspace spelen. Zij legger vaker ‘daar’ de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op internet dan
bij de overheid.
1.3.4. Commercial surveillance
Bedrijven verzamelen voor directe marketingdoeleinden voortdurend informatie over hun klanten. Dat
is weliswaar geen sociale controle (dat is immers gedragsregulering ter handhaving van
groepsnormen) maar gaat wel om het voortdurend houden van toezicht en het vastleggen van info
over de geobserveerde personen. Twee principes die centrale onderdelen van sociale controle zijn.
Deze overeenkomsten maken het mogelijk om directe marketinginspanningen van bedrijven te
gebruiken voor sociale controle.
Dergelijk toezicht voor marketingdoeleinden is wat Lyon ‘commercial surveillance’ noemt.
Burgers maken daar over het algemeen niet werkelijk een probleem van. Lyon wijst op ‘the pleasures
of consuming’ die burgers krijgen in ruil voor het geobserveerd worden. Voorbeelden internetbedrijven
die gegevens over hun klanten/ gebruikers opslaan zijn Google en Facebook. Deze info van bedrijven
kunnen behalve voor direct marketing ook gebruikt worden voor sociale controle, zoals voor
daderprofilering en opsporingsonderzoek door de politie.
1.3.5. Zelfregulering
Ook zonder directe sociale controle zal een persoon zich in de regel fatsoenlijk en gedisciplineerd
gedragen. Waar komt dit vandaan? Ruwweg twee tegenovergestelde antwoorden:
1) Oorsprong zelfdiscipline is gelegen in socialisatie (Elias)
2) Oorsprong zelfdiscipline is gelegen in overheidstoezicht (Foucault)
Elias: Door de eeuwen heen hebben mensen geleerd om hun opwellingen en hartstochten te
beheersen (civilisatieproces). Het complexer worden van de samenleving houdt in dat mensen raken
opgenomen in steeds gedifferentieerdere en verder reikende netwerken van
afhankelijkheidsverhoudingen. Ze moeten daarom steeds meer rekening houden met de gevolgen van
hun gedrag, direct om hen heen, verder weg en in de toekomst. Zo worden zij als het ware
gedwongen om hun gedrag steeds gelijkmatiger te reguleren. Door socialisatie maken kinderen zich
dat eigen, waarna de sociale dwang is geworden tot zelfdwang: een ‘automatische zelfbewaking van
driften’. Elias ziet echter ook een rol voor controle ‘van buiten af’. ‘De controle- en
bewakingsapparatuur in de maatschappij correspondeert met de controleapparatuur die ontstaat in de
persoonlijkheid van het individu’. Zelfdiscipline ontstaat dus volgens Elisa primair door socialisatie.
Controle ‘van buiten af’ werkt ook regulerend maar dan grotendeels doordat het op die innerlijke
zelfregulering aansluit.
Foucault: gedragsregulering is primair een kwestie van disciplinering die voortdurend van buiten af op
mensen wordt uitgeoefend, in het bijzonder door de overheid met haar politie apparaat. Disciplinering
is in zijn benadering een sociale techniek voor het effectueren van macht. Disciplinering als algemene
methode bestaat er ten 1e uit dat mensen een fysieke plaats krijgen, ze worden gelokaliseerd en tov
elkaar gerangschikt. Ten 2e worden mensen uniek aangeduid, identificeerbaar gemaakt. Ten 3 e
worden de individuen geobserveerd om kennis over hen te vergaren, bij voorkeur vastgelegd in
dossiers. Belangrijk hierbij dat geobserveerde steeds aan worden herinnerd dat er op hen wordt gelet
maar dat zij niet weten wanneer precies. Door dit principe van aanwezigheid gecombineerd met
onnavolgbaarheid komt observatie los van degenen die observeren. Het wordt dan als het ware een
eigenschap van de architectuur van deze ‘machinerie van micro macht’. Het uiteindelijke effect van de
disciplineringsmachinerie is dat degenen die de disciplinering ondergaan tot een staat van zelfdwang
worden gebracht, zodat het onnodig is nog daadwerkelijk dwang van buitenaf uit te oefenen.
, Ook al verschillen Elias en Foucault van mening over het antwoord op de vraag waar
zelfdiscipline vandaan komt (socialisatie of inprenting door de overheid), ze zijn wel beiden van
mening dat een eenmaal geïnstalleerde zelfdiscipline niet zonder meer voldoende is voor effectieve
gedragsregulering. Controle ‘van binnenuit’ en controle ‘van buitenaf’ kunnen uiteindelijk niet zonder
elkaar.
1.4. Internet en veranderingen in criminaliteit
1. de omvang van criminaliteit door internet veranderd?
2. Zijn er door internet verschuivingen opgetreden? (soorten delicten, of in so dan wel dadergroepen?)
1.4.1. Omvang criminaliteit
In 1991 is er een drop in crime in grote delen van de geïndustrialiseerde wereld waargenomen.
Internet speelt hierin ook een rol, zij het een kleine. Criminologen zijn het hier over eens maar niet
over verklaring waarom. Zowel daling in politiecijfers als in so onderzoek (zelfrapportage). Daling loopt
door tot in de huidige eeuw en een stijging die de daling weer opheft is nog niet zichtbaar. Veel
verklaringen hiervoor, maar die zijn het niet eens, ook zijn er specifieke hypothesen voor verschillende
werelddelen.
Aebe en Linde (2010) laten zien dat crime drop zich niet bij elk delict voordoet:
vermogensdelicten zoals auto-inbraak en winkeldiefstal nemen af, terwijl drugs en geweldscriminaliteit
stijgen. Dat betekent verklaring moet worden gezocht in iets dat wel effect heeft op de ene maar niet
op de andere soort criminaliteit. Veel aandacht in het debat krijgt daarom de technische
beveiligingshypothese (security hypothesis). Lastige blijft dat een complex maatschappelijk
verschijnsel zoals afnemende criminaliteit zich niet eenvoudig door 1 factor laat verklaren. Aebi en
Linde (2010) pleiten daarom voor een verklaringsmodel dat verschillende factoren omvat die op elkaar
inwerken.
In discussie crime drop over algemeen niet veel aandacht voor internet. Een van de factoren
van Aebe en Linde is hoeveel tijd jongeren op internet doorbrengen. Meer tijd betekent in hun model:
minder straat criminaliteit en meer internetcriminaliteit. Volgens Farell (2013) zorgt internet idd voor
nieuwe criminaliteit maar kwam deze te laat om de crime drop te veroorzaken.
Kortom: Of de snelle opkomst van internet in de jaren negentig de crime drop kan helpen verklaren, is
ongewis. Twee veronderstellingen in die richting zijn: a) jongeren brengen nu hun tijd op internet door
en plegen dus minder straatcriminaliteit (Aebe en Linde) en b) de mogelijkheid om op internet
criminaliteit te plegen kan hebben geleid tot een verschuiving van straatcriminaliteit naar cybercrime
(en dat is ondergerapporteerd) (Farrell e.a. 2011).
Andere kwestie is dat internet heeft geleid tot nieuwe criminaliteit. Dat roept vraag op of de
samenleving misschien wel het aantal delicten dat zij door de drop in crime is kwijt geraakt heeft terug
gekregen in de vorm van cybercrime. Bij gebrek aan betrouwbare statistieken is bewezen antwoord op
deze vraag onmogelijk. Enkele waarnemingen: vanwege de digitalisering zijn er nieuwe
delictsomschrijvingen gekomen (hacken bijv). Enkel rondneuzen zonder toestemming was tot 1993
niet strafbaar. In 1993 computervredebreuk als zelfstandig delict in 138a Sr. Later zijn de eisen
vervallen dat een beveiliging werd doorbroken en dat de opzet moest zijn gericht op de
wederrechtelijkheid. Strafbaarheid van hacken dus uitgebreid en criminaliteit neemt daardoor toe. In
navolging van Campman et al zijn er vanwege de digitalisering veertien nieuwe delicten bijgekomen
(obv wet CCI en CCII).
Wat zegt de theorie over het effect van digitalisering op de omvang van criminaliteit?
1) Rationele keuzetheorie: Daarin gelden mensen als rationeel calculerende wezens. Kosten baten
analyse. Mensen streven doelen na en als doel eerder is bereikt met criminaliteit en kans op
ontdekking is niet groot, dan leidt rationele afweging tot een keuze voor criminaliteit. Internet biedt
nieuwe mogelijkheden voor criminele praktijken en mensen zijn minder vatbaar voor controle of
denken dat zij daarvoor minder vatbaar zijn. Deze theorie voorspelt dus dat cyberspace leidt tot
een toename in criminaliteit. Thomas-theorema: Of mensen online nu werkelijk anoniemer zijn dan
offline, en of zij online werkelijk minder te vrezen hebben van toezicht dan offline, is niet van
overwegend belang. Als mensen ‘menen’ dat zij anoniem zijn en als zij ‘menen’ dat zij niet in de
gaten worden gehouden dan is dat al voldoende (‘if men define situations as real, they are real in
their consequences’). Maw: Menen mensen dat er geen toezicht op hen wordt gehouden dan
gedragen zij alsof dat niet zo is.
2) Routineactiviteiten theorie (Cohe en Felson): Neemt naast daders ook so’s als uitgangspunt.
Criminaliteit wordt voorspelt door te zien welke alledaagse routine activiteiten iemands kans op
slachtofferschap verhogen. Volgens de theorie ontstaat criminaliteit vooral in situaties waarin
tegelijk een gemotiveerde dader en een aantrekkelijk doelwit aanwezig zijn, in combinatie met een