Samenvatting week 1 Wetgeven in de democratische rechtsstaat
Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel = beperking van de vrijheid van de burgers moet haar basis vinden in een wet
die algemene regels stelt/ het overheidsoptreden dat ingrijpt in de rechten en vrijheden van
particulieren behoeft een wettelijke grondslag die weer terug te voeren is op de Grondwet of een
wet in formele zin, op straffe van onrechtmatigheid.
Het ‘legaliteitsbeginsel’ is geen beginsel
Als we het hebben over een rechtsbeginsel gaat het niet om rechtsnormen waaraan een
gegeven feitelijke situatie kan worden getoetst, maar om tendensen, die wel de
rechtsvinding richting wijzen, maar nooit bepalend kunnen zijn voor haar conclusie. Een
rechtsregel daarentegen heeft een alles-of-niets-karakter. Laatste decennia was er veel
discussie over de vraag hoe ver dit ‘beginsel’ strekt. Aan de ene kant van het spectrum is er
de visie dat alleen vrijheidsbeperkingen een wettelijke grondslag behoeven, aan de andere
kant de visie dat alle overheidshandelen een wettelijke grondslag behoeft, met tussen deze
uitersten nog vele andere varianten. Men is dan toch op zoek naar de inhoud van een
rechtsregel en niet van een rechtsbeginsel.
Het legaliteitsbeginsel is ook geen beginsel van de democratische rechtsstaat
Binnen de idee van de democratische rechtsstaat moet onderscheid worden gemaakt tussen
centrale beginselen (‘waarden’) en beginselen die een uitwerking vormen van die waarden
en daaraan dienend zijn. Legaliteitsbeginsel valt hier niet onder.
In de literatuur wordt echter het legaliteitsbeginsel vaak een plaats als centraal beginsel van de
democratische rechtsstaat gegeven. Dat gebeurt op twee manieren:
1. Men vereenzelvigt het legaliteitsbeginsel met de gedachte dat de overheid aan het recht
gebonden is.
2. Het legaliteitsbeginsel ziet op een wettelijke basis voor het overheidsoptreden.
Het legaliteitsbeginsel is dienend aan de centrale beginselen en kan niet als zelfstandig beginsel
wordt gezien. Kan het legaliteitsbeginsel dan geen nader beginsel zijn? Nee, want het is opgebouwd
uit verschillende aspecten die naar verschillende centrale beginselen verwijzen.
Het legaliteitsvereiste
In de jurisprudentie heeft het legaliteitsvereiste een marginale betekenis. De wetgever lijdt nu
eenmaal niet aan een gebrek aan regelzucht, en van een tekort aan wettelijke grondslagen voor het
overheidsoptreden is dan ook zelden sprake. Het komt zelden voor dat een bestuursorgaan een
handeling verricht waarvoor geen enkele wettelijke bevoegdheid is gegeven, en dat daartegen een
rechtsgeding wordt aangespannen o.g.v. het legaliteitsvereiste. Bij het overgrote deel van de
geschillen over bevoegdheidsgebreken bij bestuurshandelingen gaat het om overschrijding van een
wel bestaande bevoegdheid of uitoefening van een binnen de daarvoor gestelde grenzen, maar door
een onbevoegd organ of persoon. Handelingen van bestuursorganen zonder enige wettelijke
bevoegdheid worden daarentegen weer zelden in rechte aangevochten. Men kan ze namelijk
gewoon negeren.
Ondanks de bovenstaande relativeringen heeft de wetgever in tegenstelling tot de rechter wel
degelijk te maken met het legaliteitsvereiste: hij moet zich immers afvragen of, als een bepaald
overheidsoptreden wenselijk wordt geacht, daartoe een wettelijke grondslag moet worden
gecreëerd.
, De wet in de democratische rechtsstaat: beginselen en veronderstellingen
We veronderstellen dat de algemeenheid van een wettelijke regel de rechtsgelijkheid dient. Ook
veronderstellen we dat de adequaat bekendgemaakte wet de rechtszekerheid dient. En de
wetsprocedure, met haar betrokkenheid van algemeen vertegenwoordigende organen, zo is
opnieuw de veronderstelling, dient de democratie.
Zeggenschap
Indien de procedure van totstandkoming van de wet inbreng van algemeen vertegenwoordigende
organen garandeert, vormt de wetsfiguur een zekere garantie van zeggenschap van de burgers. Dat
geldt echter niet voor all wettelijke voorschriften. Onderscheid maken tussen ‘democratiewetgeving’
en ‘bestuurswetgeving’. Bij ‘bestuurswetgeving’ kan men dan weer onderscheid maken naar gelang
de betrokken organen en procedures meer of minder democratisch gelegitimeerd zijn. De amvb met
voorhangprocedure staat in deze zin hoger’ dan de amvb zonder voorhangprocedure en ministeriële
regeling. In dit licht zou ook gekeken moeten worden naar de opkomstpercentages bij verkiezingen.
Als die zo laag worden dat een overheidshandeling die wordt gelegitimeerd door een uitspraak van
de volksvertegenwoordiging democratisch onvoldoende waarde heeft, moet men naar alternatieven
zoeken. We zagen eerder dat gemeentelijke verordeningen democratischer zijn dan een wet in
formele zin. De vooronderstelling daarbij is, dat de schaal van democratie kleiner is, en de
representatie dus beter. De vraag is natuurlijk of dat waar is, nu er veel minder mensen komen
stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen dan bij Tweede Kamerverkiezingen.
Rechtszekerheid
Willen rechtssubjecten hun gedrag op het overheidshandelen kunnen afstemmen (rechtszekerheid)
dan moet aan twee voorwaarden zin voldaan:
1. Tevoren moet bekend zijn war men van de overheid te verwachten heeft en
2. het overheidshandelen moet een zekere mate van bestendigheid kennen
Biedt de wet eigenlijk wel rechtszekerheid?
Uit empirisch onderzoek bleek namelijk dat de burger de kennis over zijn rechtspositie veelal niet
rechtstreeks aan de wet ontleent, maar aan informatie die hij van het bestuur zelf krijgt. Scheltema
trekt hieruit de conclusie dat de wet een onvoldoende bron van rechtszekerheid is. Kortom, samen
met de wettelijke regels bepaalt het beleid van het bestuur, mits bekendgemaakt, de rechtszekerheid
van de burger.
Machtsverdeling
Wettelijke voorschriften moeten worden vastgesteld door een ander orgaan dan het orgaan dat ze
uitvoert. Dit wordt geacht te voorkomen dat het uitvoerende orgaan, wanneer de uitkomst van
toepassing van de regel hem in een bepaalde concrete situatie niet bevalt, de regel oprekt, wijzigt of
simpelweg overtreedt omdat het die regel toch zelf heeft vastgesteld. Kortom, machtsverdeling
beperkt rechtsongelijkheid. Maar evenals bij zeggenschap, gaat deze redenering niet voor alle
wettelijke voorschriften op, sterker, het overgrote deel van de wetgeving wordt door of mede door
organen vastgesteld die die wetgeving moeten uitvoeren.
M. Scheltema – Wetgeving in de responsieve rechtsstaat
De democratische rechtsstaat is bedoeld om de burgers zo goed mogelijk te dienen. De burger staat
centraal: zijn inzichten en belangen moeten richtinggevend zijn en niet die van de overheid. De
burger ervaart het vaak anders. Hoe kan het gebeuren dat de mooie constructie van de rechtsstaat in
de praktijk niet zichtbaar wordt? De vormgevers van de rechtsstaat hebben een verkeerd beeld van
de burger voor ogen. Zij hebben de rechtsstaat gemaakt voor een door hen bedacht modelbeeld van
de burger. Dat is een burger die steeds rationeel handelt, voldoende kennis heeft om goede keuzes
te maken en voldoende redzaam is om met de regels en met de overheid om te gaan. Dat beeld klopt
niet. Kennis, doenvermogen en zelfredzaamheid van sommige burgers valt tegen.