Psychopathologie jeugd
Kennisclip week 1: Verstandelijke beperking
Verstandelijke beperking:
• Verder kijken dan IQ (intellectuele beperking: lager scoren op een IQ test)
• Mate van sociale en praktische tekortkomingen
• Ontstaan in de vroegste ontwikkeling (niet op latere leeftijd door bv-
hersenbloeding: aangeboren hersenletsel)
• IQ- scores geven een grove schatting van het intellectueel functioneren
• Verschillende gradaties en benamingen: LVB 50- 69, maar ook bij 70-85 mogelijk
(beperkingen sociale en praktische functioneren)
• Verschillende soorten intelligentietests: verschillende type testjes die
verschillende dimensies van je intellectualiteit meten (intelligentie bestaat uit
verschillende componenten: rekenen, ruimtelijk inzicht etc.)
• Onderscheid VIQ (verbaal IQ: vaardigheden die met verbale vermogens te maken
hebben woordkennis etc.) en PIQ (perfomaal IQ: bijvoorbeeld met blokken een
puzzel leggen, ruimtelijk inzicht) – mensen scoren op deze 2 dimensies. Bij veel
mensen is er een verschil tussen verbale en perfomale score:
• Disharmonisch profiel – wanneer er een groot (significant) verschil is tussen de
verbale en perfomale score
• Vaak valt de intellectuele beperking niet meteen op (lvb)
IQ-score zegt niet veel, maar hoeveel beperkingen dit oplevert in verschillende levensdomeinen
zegt veel meer (je hebt mensen met een IQ van 69 die best redelijk functioneren, maar ook
mensen met een IQ van 69 die veel problemen op levensvlakken laten zien en dus veel meer
ondersteuning nodig hebben)
Er zijn verschillende gradaties IQ-scores. Het gemiddelde ligt op 100. Hele slimme mensen
scoren boven de 110 en minder slimme mensen scoren eronder tussen de 90 en 85.
Licht verstandelijk beperkt: tussen 50 en 69
Stelregel!: IQ onder de 85 brengt een aantal beperkingen met zicht mee. Naarmate het cijfer
afloopt worden de beperkingen groter. Beperkingen tussen de 50 en 69 uiten zich op domeinen
in sociale en praktische functioneren. Gaat het onder de 50: functioneren op vrij veel
levensgebieden wordt moeilijker. Onder 30: hele praktische zaken (taal, zelfzorg) zijn moeilijke
aspecten.
Je moet het zien als een glijdende schaal
3 hoofddomeinen:
,• Conceptuele vaardigheden
• Abstract denken: vaardigheid om na te denken over dingen die je niet ziet of nu niet
voor je ziet: nodig om vooruit te kunnen denken/ plannen.
• Generaliseren van situaties: we leren allemaal nieuwe dingen in een bepaalde situatie
(cad). Hiervan leren en kunnen vertalen naar een andere setting. Bij mensen met een
verstandelijke beperking zie je dat de vertaalslag: ik heb zo gedaan, in een andere
situatie pak ik het anders aan, vaak moeilijk is. De situaties lijken voor hun niet op elkaar.
• Traagheid informatieverwerking: dingen gaan te snel waardoor je niet alles kunt
doordenken en onthouden. Oorzaak en gevolg zijn moeilijk aan elkaar te knopen.
• Sociale vaardigheden
• Verplaatsen positie van de ander: gevoelens, situatie, omstandigheden. Dit uit zich in
een empathietekort: moeite hebben om empathie om te brengen voor iemand die in
een moeilijke situatie zit
• Eigen emoties: reflectie naar zichzelf toe
• Beïnvloedbaar: makkelijk te manipuleren, beïnvloedbaarder door kwaadwillende
• Negatieve ervaringen: grotere kans om gepest te worden, buiten de boot te vallen, niet
te kunnen voldoen: faalervaringen sociaal negatief zelfbeeld
• Praktische vaardigheden
• Financiën: financiële problemen
• Structuur aanbrengen: dag- nachtritme
• Zelfzorg: schoon kunnen houden van huis, voor jezelf kunnen zorgen/ voor een ander
etc.
Co- morbiditeit:
Vaak sprake van co- morbiditeit. Er is een grote kans op aanwezigheid van psychiatrische
stoornissen dan mensen met een normaal IQ.
• Presentatie van bijkomende psychiatrische stoornissen mogelijk atypisch
• Depressief (lusteloosheid normaal) automutilatie (verstandelijke beperking)
• Angst (lusteloosheid normaal) agressie of hyperactief (verstandelijke beperking)
• Verwardheid
Des te lager het IQ, des te anders de presentatie van de psychiatrische problematiek
• Veel sprake van co- morbiditeit
• Gedragsproblemen
• Automutilatie
• Hyperactief
• Middelenmisbruik
• Psychotische stoornissen
Ontstaan:
• Genetische factoren: ongeveer 30%
• Pre- of perinatale complicaties
• Stofwisselingsziektes, infecties, alcohol-/ drugsmisbruik tijdens zwangerschap
• Zuurstofgebrek of hersenbloeding tijdens geboorte
Begeleiding:
• Aansluiten bij niveau
• Taalgebruik en spreektempo aanpassen (niet te abstract, spreekwoorden zijn
lastig) (concreet spreken, korte zinnen gebruiken)
, • Structuur in de (leef) omgeving
• Systeem betrekken (vaste structuur met het voorkomen van stress: helpend! Het
betrekken van de omgeving is van om de structuur goed neer te zetten)
structuur werkt stress verlagend
• Nieuw gedrag aanleren in kleine porties
• Rolmodel als therapeut
• Aandacht voor nieuwe situaties (generaliseren)
• Cognitieve gedragstherapie bij gedragsproblemen: kleine en concrete stappen om
gedachten te bewerken (mate zelfreflectie is beperkt, maar als iemand in staat is om zijn
gedachten te reflecteren kan er in het heel klein stappen worden gezet)
• EMDR bij trauma’s en psychofarmaca bij bijkomende psychiatrische stoornissen
(antidepressiva etc.)
Criminaliteit en laag IQ:
Lager IQ vergroot de kwetsbaarheid voor criminaliteit. De wisselwerking tussen het lagere IQ en
de eisen die de maatschappij stelt is daarin een belangrijke factor.
Persoonlijkheidskenmerken kunnen ook een bescherming bieden:
Vraagt iemand hulp?
Beschermd opgegroeid?
Goede sociale contacten?
Goede schoolprestaties?
Zinvolle tijdsbesteding?
Ambitie en volharding?
Forensische aspecten:
• Stapeling aan negatieve ervaringen: gevoel uitgestoten te zijn, zich anders voelen, op
tenen moeten lopen
• Beïnvloedbaar voor manipulatie
• Ontkennen van eigen problemen: buiten zichzelf leggen (confrontatie met
beperking is heftig stimulans om dingen te doen die niet kunnen, ligt toch niet
aan hem)
• Sneller gekrenkt, en dan boos reageren
• Oorzaken voor over representatie LVB in gedwongen kader
• Gevolgen van handelen niet overzien; oorzaak- gevolg
• Narcistische afweer (negatieve voorspeller recidiverisico) en egocentrisch denken
• Beïnvloeding buitenaf
• Verkeerde sociale kring
• Beperkte frustratietolerantie en stressbestendigheid
• Directe behoeftebevrediging
Toerekeningsvatbaarheid, recidiverisico en interventies:
• Veel co morbiditeit. Weegt mee in toerekening.
• Totaal IQ zegt weinig. Pas in combinatie met empathisch vermogen, impulscontrole,
gebrekkige gewetensfuncties, behoeftebevrediging, zicht op interne remmingen en het
kunnen overzien van gedragsconsequenties.
• IQ ’s lager dan 70 gevolgen groter toerekening (oorzaak- gevolg moeilijker)
• Recidive- intellectuele handicap is statisch gegeven. Bijkomend zicht op: schuld en
schaamte over delict, omstandigheden delict, misbruik middelen, begeleidbaarheid,
beschermende factoren
• Interventies: IQ niet behandelbaar. Geen richtlijn voor interventie- advies. Uitgangspunt
is het verkleinen van recidiverisico. Maatwerk op basis van casuïstiek.