Hoofdstuk 3; De prenatale periode.
3.1 ~ Wat is kenmerkend voor de prenatale periode?
Hoe verloopt de ontwikkeling van een ongeboren kind precies, hoe gaat een bevalling, welke
factoren zijn van invloed? Want niet alleen roken, alcohol, rauw vlees en kattenuitwerpselen
zijn schadelijk, ook andere factoren spelen een rol bij het ontstaan van geboorteafwijkingen.
Prenatale groei:
Zodra een zaadcel en eicel samenkomen versmelten zij met elkaar en vormen ze een
nieuwe cel: de eencellige zygote. De ontwikkeling hiervan duurt gemiddeld genomen 266
dagen, ofwel 38 weken, ofwel 9 maanden.
De prenatale fase kun je onderverdelen in drie verschillende stadia:
● Germinaal stadium → Conceptie tot en met de eerste twee weken erna. De
zygote (nu een blastocyst genoemd) reist van eileider naar de baarmoeder.
● Embryonaal stadium → Twee tot acht weken na conceptie. Het organisme
(nu embryo genoemd) heeft zich stevig genesteld in de baarmoederwand en gaat de
belangrijkste organen en fundamentele anatomie ontwikkelen. Het embryo bestaat
ondertussen uit drie cellagen die later vormen tot:
○ De buitenste cellaag zal het ruggenmerg, de hersenen, de
zintuigen, de huid, het haar en de tanden vormen. → Het hoofd en
de hersenen groeien snel. Neuronen groeien in een rap tempo, wat
ervoor zorgt dat het zenuwstelsel al rond week vijf begint te
functioneren.
○ De middelste laag groeit uit tot de bloedsomloop, het bloed, de botten en de
spieren.
○ De binnenste laag vormt het ademhalingsstelsel, het spijsverteringsstelsel, de
lever en de alvleesklier.
● Foetaal stadium → Acht weken na conceptie tot geboorte. Hier pas
ontwikkelen zich de typische kenmerken van het soort en herken je er een
mensje dat zich ontwikkeld tot kind (nu foetus genoemd).
De geboorte:
Een bevalling verloopt in drie fasen:
1. Ontsluitingsfase → Weeën komen om de negen minuten en neemt steeds
meer toe. Wanneer de weeën op het heftigst zijn, opent de
baarmoedermond zich volledig en rekt uit zodat het hoofdje er doorheen
past.
2. Uitdrijvingsfase → Het hoofd wordt met iedere wee steeds meer zichtbaar.
De vaginale opening wordt uitgerekt en het kind wordt uitgedreven.
3. Nageboorte → Het kind is ter wereld gekomen en nu volgen de
navelstreng en placenta.
Zodra een baby is geboren begint hij als het goed is spontaan te huilen, op die manier
worden zijn longen klaargemaakt voor gebruik. Vervolgens wordt het kind aan een medisch
onderzoek onderworpen. Hiervoor wordt de Apgar-score gebruikt; een meetsysteem om de
algemene gezondheidstoestand van een baby te bepalen. Er wordt een score toegekend
, aan vijf aspecten: de huidskleur, hartslag, reflexen, spierspanning en ademhaling van de
baby.
Erfelijkheid:
Onze genen zitten vervat in zogeheten chromosomen, die in elke cel van ons lichaam zijn
terug te vinden. De ene helft van de chromosomen komt van je vader, de andere van je
moeder. Samen vormen zij DNA-strengen, die bestaan uit 46 chromosomen, georganiseerd
in 23 paar. Alle paren bevatten twee gelijksoortige chromosomen, alleen het 23e paar niet,
dit bepaald het geslacht van het kind.
In sommige gevallen ontstaan er echter tijdens de eerste celdelingen in het germinale
stadium twee groepjes cellen in plaats van één. In dat geval kan een zwangere vrouw een
monozygote tweeling (eeneiig) verachten. De dizygote (twee-eiige) tweeling ontstaat vanuit
twee zygoten.
Hoe wordt het bepaald welke erfelijke eigenschappen je meekrijgt? Of je meer op je vader of
moeder lijkt? Om hierachter te komen dien je te kijken naar de manier waarop genen
informatie overdragen.
De Oostenrijkse monnik Gregor Mendel verrichtte belangrijk werk als het gaat om ons
huidige begrip ten aanzien van de overdracht van erfelijke eigenschappen. Mendel gebruikte
voor zijn experiment erwtenplanten: één plant die altijd gele zaden afleverde en één plant
die altijd groene zaden produceerde. Op basis van dit experiment concludeerde Mendel dat
wanneer er twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn, er slechts één eigenschap tot
uiting kan komen. Dit werd een dominante eigenschap genoemd.
Toch blijft de andere eigenschap wel aanwezig, maar deze komt niet tot uiting. Dit werd een
recessieve eigenschap genoemd.
De onderliggende combinatie van de genetische eigenschappen, die dus niet
waarneembaar is, noem je het genotype. Het kenmerk dat tot uiting komt noem je het
fenotype.
Omgevingsfactoren:
Je genotype kan je weinig aan veranderen, je fenotype daarentegen komt in aanraking met
de omgeving en kan daar dus ook door beïnvloed worden. Omgevingsfactoren zijn niet
alleen van invloed nadat iemand geboren is, ook tijdens de prenatale groei kunnen
omgevingsinvloeden van invloed zijn op de ontwikkeling van een ongeboren kind, die
bijvoorbeeld kunnen leiden tot geboorteafwijkingen.
De effecten van deze prenatale omgevingsinvloeden, ook wel teratogene effecten genoemd,
kunne variëren naargelang de duur en de intensiteit ervan. Bovendien is het effect ook
afhankelijk van het prenatale stadium waarin het ongeboren kind zich bevindt.
Onder teratogene effecten worden diverse invloeden verstaan. Ongeboren kinderen die
blootgesteld worden aan een grote hoeveelheid alcohol lopen het risico het foetale
alcoholsyndroom (FAS) of foetale acoholeffecten (FAE) te ontwikkelen.
Ook roken heeft een aantoonbaar negatief effect. Sigarettenrook zorgt er namelijk voor dat
er minder zuurstof beschikbaar is, de ademhaling vertraagd en de hartslag toeneemt.
Hierdoor is er een grotere kans op een miskraam en sterfte in de babytijd.
Het roken van marihuana tijdens de zwangerschap zorgt voor dezelfde effecten als het
roken van tabak, maar schijnt op langere termijn ook te leiden tot snel geïrriteerde, afgeleide