Praktische Psychologie voor leren en onderwijzen
Les 2 + 3 - Hoofdstuk 6 De leraar
6.1 Competenties van de leraar
De leraar heeft volgens de overheid drie vakbekwaamheidseisen nodig:
Pedagogische competentie: het kunnen bewaren van orde in de klas;
Vakinhoudelijke competentie: het beheersen van de kennis van het vak;
Vakdidactische competentie: het kunnen overbrengen van kennis aan leerlingen en
vaardigheden verbeteren.
Er zijn drie functies die de leraar heeft:
a. Kennis en vaardigheden;
i. door lesinhoud
ii. door methoden van lesgeven
De leraar is daarbij gebonden aan eisen van de overheid, school of vakgroep. Ook
het curriculum bepaalt de stof die behandeld moet worden vóór aanvang van de toets. De
leraar is vrij in het bepalen van de werkvorm, planning, organisatie, uitvoering en evaluatie.
b. Overdracht van waarden, normen en opvattingen;
i. expliciet: leraar zegt duidelijk hoe leerlingen zich dienen te gedragen in de
klas.
ii. impliciet: houding van reageren, gedrag, methode van lesgeven.
c. Oordelen;
i. rapportcijfers, extra uitleg geven en dit peilen binnen de groep, feedback
geven aan leerlingen (in de vorm van beloning of straf), het handhaven van
regels, non-verbale communicatie.
Het begrip wederzijdse afhankelijk betekent dat de leraar de aandacht van de leerlingen
nodig heeft om les te kunnen geven; de leerlingen hebben de leraar nodig om kennis te
vergaren en het vak te halen.
6.2 De macht van de leraar
De leraar heeft een aantal machtsbronnen:
a. Legitieme macht: de positie binnen school;
b. Beloningsmacht: macht door middel van positieve beloning;
c. Bestraffingsmacht: macht door middel van negatieve beloning; dit kan ongewenste
effecten opleveren;
d. Deskundigheidsmacht: de leraar heeft de kennis van het vak;
e. Relationele macht: de leraar bouwt een relatie op met de leerlingen.
De waarde-verwachtingstheorie weergeeft de uitkomsten van positief of negatief gedrag
van leerlingen. Als zij zich goed gedragen, zullen zij misschien eerder de les uit mogen. Maar
als zij zich slecht gedragen, zullen zij de consequenties dan inzien als een straf óf kunnen ze
er meer uithalen, zoals aanzien van klasgenoten of binnen een groep. Dit verwijst ook wel
naar het maximalisatie-principe. Het billijkheidsprincipe geeft de redelijkheid of
haalbaarheid aan van het gedrag dat leerlingen vertonen in verhouding tot de opbrengst.
Belonen en straffen werkt het beste als de consequenties duidelijk zijn, er aantrekkelijke
beloningen kunnen worden verwacht, er billijke beloningen en straffen zijn en verwachte
gedragingen moeten haalbaar zijn. Volgens de Wet van effect zal gedrag dat beloond wordt,
meer kans hebben om opnieuw vertoond te worden dan gedrag dat niet beloond wordt.
De acceptatie van macht heeft ook met een aantal andere factoren te maken, zoals de
opvoeding thuis, het machtsgebruik van de leraar, deskundigheid, het vertrouwen dat de
1
,Praktische Psychologie voor leren en onderwijzen
leraar opbouwt met zijn leerlingen, het niet uitbuiten van macht, interessant lesgeven, orde
handhaven en consistent zijn.
6.3 De leraar als leidinggevende
De leraar richt zich enerzijds op de taakgerichte functie:
het ontwerpen van de les: wat ga ik lesgeven?
het sturen van het leerproces: wat ga ik daadwerkelijk geven?
het controleren van de uitvoering: vragen stellen;
het bijsturen: verbeteren.
Deze activiteiten worden samen de regelkring genoemd.
Daarnaast richt de leraar zich op de groepsgerichte functie:
het aangeven van regels en normen;
het controleren en naleven ervan;
het orde houden en vormgeven van onderlinge relaties en de sfeer in de klas.
6.4 Stijlen van leidinggeven
Er zijn drie stijlen van leidinggeven te onderscheiden:
a. Autoritaire stijl: de leraar bepaalt precies wat iedere leerling moet doen, met wie hij
moet samenwerken en in welke volgorde de opdrachten gedaan moeten worden. De
leraar betrekt zich nauwelijks bij de groep.
b. Democratische stijl: de leraar overlegt wat hij met de leerlingen gaat doen, geeft
adviezen over de aanpak. Is betrokken in discussies van leerlingen.
c. Laissez-fairestijl: de leraar verschaft de materialen, maar laat de leerlingen vrij om
te bepalen wat ze ermee doen. Is niet betrokken in discussies en stuurt de leerlingen
niet een bepaalde kant op.
Deze drie stijlen zijn afhankelijk van de groep waaraan wordt lesgegeven.
6.5 Stijlen van leidinggeven in het onderwijs
De stijl van leidinggeven van de leraar is afhankelijk van de volgende zaken:
de onderwijskundige uitgangspunten van de school, zoals visie op gezag en orde,
zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de leerlingen;
opvattingen van een leraar over de stijl van leidinggeven;
opvattingen van leerlingen in de stijl van leidinggeven die de leraar hanteert.
De stijl van leidinggeven is effectief als deze leidt tot hoge prestaties en een goede sfeer in
de klas.
De contingentiebenadering benadrukt dat effectief leiderschap niet bestaat uit één stijl van
leidinggeven, maar uit verschillende. Dit wordt namelijk bepaald door de situatie (leerlingen
en taken / activiteiten).
Leraren die een autoritaire stijl van leidinggeven hanteren hebben een strak
socialisatieregime. Deze stijl valt onder het overdrachtsmodel. Kiest de leraar voor een
participatieve stijl, dan is er sprake van een soepel socialisatieregime. Deze vorm valt
onder het begeleidingsmodel.
2
, Praktische Psychologie voor leren en onderwijzen
Aanvullende theorie
Leraren verschillen in hoe ze hun taak opvatten, de waarde die ze aan de
leerlinhoud/methode toekennen en de wijze waarop ze de interactie met leerlingen aangaan.
Deze type leraren worden ingedeeld in de volgende groepen:
a. Logotrope leraar Type 1: De logotrope leraar vat zijn taak op als een
cultuuroverdrager. Zijn uitgangspunt is objectieve wetenschap en de wereld in al zijn
complexiteit. Hij wil de leerling confronteren met deze werkelijkheid en wil inzicht
geven in de onderliggende fundamentele relaties van de werkelijkheid.
b. Logotrope leraar Type 2: Deze leraar hanteert het schoolvak of vakkencluster als
uitgangspunt. Hij heeft grote didactische en methodische belangstelling. Hij wil de
leerlingen interesseren en ontwikkelen in het schoolvak en is gericht op
onderwijsresultaten.
c. Paidotrope leraar Type 1: De paidotrope leraar is gericht op de individuele leerling,
is meer gericht op pedagogisch handelen dan op wetenschappelijk inhouden. De
individuele aanleg van de leerling is uitgangspunt voor onderwijs en opvoeding.
d. Paidotrope leraar Type 2: Deze leraar is sterk gericht op de optimale begeleiding
van een leeftijdsgroep; niet het individu maar de groep staat centraal. Deze leraar is
zakelijker dan het eerstgenoemde paidotrope type.
3