MATERIEEL STRAFRECHT
2021-2022
D.S. Altena
,Inhoudsopgave
Week 1: Inleiding en legaliteit ................................................................................................. 2
Week 2: Legaliteit en ne bis in idem ..................................................................................... 10
Week 3: Verjaring en overgangsrecht .................................................................................. 15
Week 4: Groepscriminaliteit en klacht- en hoorrecht ........................................................ 27
Week 5: Gevaar en schuld op de weg en zedendelicten ...................................................... 35
Week 6: Samenloop en vermogensdelicten .......................................................................... 48
Week 7: Witwassen ................................................................................................................ 63
1
,Week 1: Inleiding en legaliteit
Week 1A
• J. de Hullu, Materieel Strafrecht, 2021, 8e druk, hoofdstuk II, § 2.3, 2.5, 2.6, hoofdstuk V, § 6
• A.J.M. Machielse, Herziening van het stelsel van strafuitsluitingsgronden, voordracht 1994
(ongepubliceerd)
2.3. Bijzondere delicten en rechtsgoederen
De wetgever denkt niet strikt in typen strafbare feiten of in een strak geoordeeld geheel van bijzondere
delicten, maar vooral in specifieke problemen die strafrechtelijk moeten worden aangepakt. De concrete
delictsomschrijving staat vaak centraal. De waarde van de indeling van delicten in rubrieken zit in
verschillende dingen. Allereerst is er een wetgevingstechnisch belang. Opname in een bepaalde titel
betekent dan dat er een bepaalde regeling van toepassing kan worden verklaard op dat delict. Ook kan
de titel richting geven aan de interpretatie van de delictsomschrijving. Ook kan een bepaalde titel de
systematische interpretatie bevorderen. Het indelen van strafbare feiten is zinvol, omdat daarmee
ordening wordt aangebracht in het ondoorzichtige woud van bijzondere delicten. We kennen dus een
legitimeringsfunctie, een groeperingsfunctie en een interpretatieve functie.
2.5. Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
In het klassieke strafrecht staan krenkingsdelicten centraal: de focus ligt op vergelding. Bij een
gevaarzettingsdelict staat de bedreiging van een rechtsgoed – het gevaar voor krenking strafbaar gesteld.
Veel overtredingen vallen hieronder, maar ook het leerstuk van de poging. Een uitvoeringshandeling is
namelijk een vorm van concreet gevaar, maar nog geen voltooide krenking. Tegenwoordig spelen de
gevaarzettingsdelicten een steeds grotere rol. Een voorbeeld is opruiing, art. 131 Sr. Dit is een abstract
gevaarzettingsdelict: want het is niet relevant of het gevaar zelf reëel is geweest, bij opruiing is de
dader ook strafbaar als degene aan wie de opruiing gericht was niet luisterde of de opruiing niet hoorde.
Een gedraging wordt strafbaar die in algemene, niet nader gespecificeerde zin gevaar kan opleveren.
We kennen ook concrete gevaarzettingsdelicten, daarbij wordt vereist dat een bepaald gevaar
daadwerkelijk ontstaat. In art. 157 Sr is daarvan een voorbeeld te vinden.
Materieelrechtelijk is het onderscheid belangrijk, omdat de strafbaarstelling van een gevaarzettingsdelict
lastiger is; de grenzen komen eerder in zicht. De wetgever moet hier extra aandacht aan besteden. Ook
voor het strafmaxima is het onderscheid van belang; als er geen concrete krenking is, moet het
strafmaximum lager zijn.
2.6. Formele en materiele delicten
Het onderscheid tussen formele en materiele delicten is vergelijkbaar met hetgeen hiervoor aan de orde
kwam. Bij formele delicten is voor strafbaarheid een bepaalde handeling voldoende, bij materiele
delicten staat een bepaald gevolg centraal. Een abstract gevaarzettingsdelict is vaak formeel, een
concreet delict al een stuk materieler. De relevantie van het onderscheid komt bij enkele leerstukken
naar voren, zoals bij de strafbare poging. Bij een formeel delict vallen poging en het voltooide delict
vaak al samen, dus dit speelt vooral bij materiele delicten. Ook bij de causaliteit en de verjaring speelt
dit een rol; wanneer begint de termijn te lopen?
• A.J.M. Machielse, Herziening van het stelsel van strafuitsluitingsgronden, voordracht 1994
(ongepubliceerd)
Met het Melk en water-arrest, het Opticien-arrest en het Vee-artsarrest heeft de HR drie baanbrekende
arresten gewezen die nieuwe, ongeschreven strafuitsluitingsgronden introduceerden.
2
, Strafuitsluitingsgronden als uitzondering
De strafuitsluitingsgronden vormen het spiegelbeeld van de algemene voorwaarden voor strafrechtelijke
aansprakelijkheid. Er moet formele wederrechtelijkheid te zin: de inhoud van een delictsomschrijving
moet door menselijk gedrag vervuld zijn. Daarnaast ook materiele wederrechtelijkheid: het gedrag moet
in concreto verboden zijn. Ook is schuld in de zin van verwijtbaarheid nodig. In uitzonderingsgevallen
kan de materiele wederrechtelijkheid ontbreken. De klassieke strafuitsluitingsgronden categoriseren de
situaties waarin toerekenbaarheid ontbrak. De verhouding tussen de formele en materiele
wederrechtelijkheid is dynamisch.
In het klassieke strafrecht is het rechtsbelang dat achter de delictsomschrijvingen schuilt voldoende
duidelijk. Bij het ordeningsstrafrecht is dat anders. Daar is dat vaak vaag, waardoor de rol van
strafuitsluitingsgronden belangrijk is. De economische strafwetgeving heeft veel algemene verboden.
Er is geen absolute bescherming, maar bescherming tot de hoogte van een bepaalde grens. Ontheffingen
en vergunningen worden opgehangen aan technische vereisten. Directe bescherming van een
achterliggend belang is er niet. De strafuitsluitingsgronden spelen minder de rol van exceptie. Als een
bepaalde eis is ingevoerd om de uitstoot van giftige stof met 50% te verminderen. Als iemand dan een
eigen manier bedenkt om die uitstoot te vermindering, wat kan hij dan doen? Moet hij zich dan op een
strafuitsluitingsgrond beroepen, of geldt de norm gewoon niet voor hem? Hier dient het ontbreken van
de materiele wederrechtelijkheid aan. Daarmee is deze uitsluitingsgrond daar nog wel van belang.
Codificatie van de materiele wederrechtelijkheid is niet op zijn plaats. Het is beter om dit per
afzonderlijke wet te bekijken. Ook voor avas liggen er mogelijkheden bij het ordeningsrecht. In
sommige situaties is avas ingevuld in de richting van een algemene grond van niet-toerekening.
Bijvoorbeeld wanneer iemand ergens alles aan had gedaan om het te voorkomen. De vraag luidt dan of
avas nog wel werkt als schulduitsluitingsgrond – of dat het gaat interferen met het functioneel
daderschap. Avas is volop in ontwikkeling.
Noodtoestand als uitsluitingsgrond komt wel voor codificatie in aanmerking, omdat de jurisprudentie
voldoende uitgekristalliseerd is. Eenvoudig is het echter niet.
Slot
Strafuitsluitingsgronden beperken in afzonderlijke gevallen de werking van strafbepalingen. Als het
beschermede belang van een bepaling voldoende duidelijk is, dan dient een uitzonderingsgrond als echte
exceptie. Bij het ordeningsrecht dient het meer als verfijning van de delictsinhoud.
Week 1B
• J. de Hullu, Materieel Strafrecht, 2021, 8e druk,
hoofdstuk II, § 3
• Lindenberg & Wolswijk, Het materiële strafrecht, 16e druk, 2021, hoofdstuk 3, par. 1
3.1. Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel staat in art. 1 (1) Sr. In de Grondwet staat in art. 16 Gw hetzelfde. Het betekent:
zowel de strafbaarstelling als de op te leggen straffen moeten ten tijde van het plegen van het feit in de
wet zijn opgenomen. Het is een hecht, juridisch fundament. Het lijkt een algemene notie; voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid is een wettelijke basis nodig, en terugwerkende kracht van regels over
strafhoogte en -soort is verboden. Het begrip ‘wettelijk’ moet niet te beperkt worden opgevat, een
gemeentelijke verordening kan ook een wettelijke strafbepaling bevatten. Het gaat erom dat de bepaling
is te herleiden naar een wet in formele zin. In Nederland vallen gewoonterecht, rechtersrecht en
strafbaarstellingen in verdragen niet onder het begrip ‘recht’. Bij art. 7 EVRM is dat anders. Daar gaat
het om ‘recht’ en daar vallen voornoemde dingen wel onder. Door het EHRM wordt meer aandacht
besteed aan de toegankelijkheid en voorzienbaarheid van bepalingen. Het artikel uit het EVRM gaat
anders dan art. 1 Sr, niet enkel over strafrecht.
3