Materieel strafrecht 2021-2022 D.M. de Vries
Onderdeel V: Verjaring
Lindenberg & Wolswijk, Het materiële strafrecht
H13 Vervolgbaarheid
§6 Vervolgingsverjaring
Verjaring betekent dat een strafbaar feit na een bepaald aantal jaren niet meer vervolgd kan
worden. Het vervolgingsrecht vervalt hier door het tijdsverloop nadat het delict is begaan. De
eerste gedachte die daaraan ten grondslag ligt is dat de strafbehoefte vermindert naarmate
de tijd verstrijkt. De noodzaak om de wet te handhaven en om de deuk in de rechtsorde te
herstellen neemt af. De tweede grond voor verjaring is gelegen in de bewijsverzwakking.
Hoe langer het feit geleden is, hoe moeilijker het feit nog te bewijzen is, mede doordat de
betrouwbaarheid van wat getuigen zich nog menen te herinneren, afneemt. Het verlies van
het vervolgingsrecht kan dus dubieuze veroordelingen dan wel teleurstellingen bij
slachtoffers of hun nabestaanden voorkomen.
Verjaringstermijn is geregeld in art. 70 Sr. Overtredingen verjaren na drie jaren; misdrijven
waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld pas na twintig jaren. Het tweede lid
van art. 70 Sv vermeldt de delicten waarvoor het recht tot strafvordering niet verjaart:
misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld alsmede
bepaalde zedenmisdrijven gepleegd tegen minderjarigen. Voor personen die op het moment
waarop zij een misdrijf plegen nog geen achttien jaar zijn, geldt als hoofdregel dat deze
termijnen tot de helft worden ingekort (art. 77d lid 1 Sr).
Vanaf een daad van vervolging begint een nieuwe termijn voor verjaring, die even lang is als
de oorspronkelijke van art. 71 Sr. Dit heet stuiting (art. 72 Sr). Een daad van vervolging die
de verjaring stuit, betreft een daad die erop gericht is een voor tenuitvoerlegging vatbare
beslissing van de rechter te verkrijgen.
De verjaringstermijn begint als regel te lopen op de dag nadat het feit is gepleegd (art. 71
aanhef Sr). Bij voortdurende delicten, culpose gevolgsdelicten en omissiedelicten kan dit
problemen geven. De verjaring gaat lopen vanaf het moment dat de verboden toestand heeft
opgehouden te bestaan, het verboden gevolg is ingetreden of de verplichting om te doen is
geëindigd. Maar indien de verboden toestand lange tijd heeft bestaan, kan het voorkomen
dat het eerste deel van het verboden handelen is verjaard. Art. 71 Sr geeft zelf een
afwijkende regeling voor een aantal genoemde misdrijven.
De wet kent in één geval (art. 73 Sr) ook de schorsing van de verjaring. Na opheffing van de
schorsing loopt de verjaring weer door.
§7 Executieverjaring
Een straf kan niet meer ten uitvoer worden gelegd als het recht tot tenuitvoerlegging is
verjaard. De termijnen van deze verjaring zijn een derde langer dan de termijnen van de
vervolgingsverjaring.
De verjaring van het recht van tenuitvoerlegging begint te lopen vanaf de dag na die, waarop
het vonnis kan worden ten uitvoer gelegd (art. 76a Sr). De bepalingen van de tweede
afdeling van titel I van het zesde boek van het Wetboek van Strafvordering geven aan welke
dag dat is.
De executieverjaring kan gestuit worden; de verjaringstermijn begint dan weer opnieuw te
lopen. Volgens art. 76a lid 2 Sr wordt de verjaring gestuit bij ongeoorloofde afwezigheid van
een veroordeelde die zijn straf in een inrichting ondergaat en bij herroeping van een
voorwaardelijke invrijheidsstelling (art. 15g Sr).
,Materieel strafrecht 2021-2022 D.M. de Vries
Art. 76a Sr kent in de leden 3, 5 en 7 ook de schorsing van de executieverjaring. Lid 3 noemt
twee gevallen: een bij de wet bevolen schorsing van de tenuitvoerlegging van de straf en het
in verzekerde bewaring zijn van de veroordeelde.
J. de Hullu, Materieel strafrecht
HII Strafwetgeving
§5.2 Verjaring van strafrechtelijke aansprakelijkheid
§5.2.1 Plaatsbepaling
De wetgever heeft in 2001 de gronden voor de verjaring als volgt omschreven: ‘het
verminderen van de strafbehoefte door het verstrijken van de tijd, de toename van de
problemen bij de bewijslevering door tijdsverloop en het argument dat het inmiddels
doorgemaakte leed een surrogaat kan zijn voor de niet ondergane straf.
Bij overschrijding van de redelijke termijn uit art. 6 lid 1 EVRM gaat het eventueel om
compensatie in de straftoemeting en niet meer om de ontvankelijkheid van het OM in de
vervolging. De redelijke termijn kent bovendien als startpunt het moment waarop de
verdachte redelijkerwijs uit een handeling van justitie de dreiging van een strafvervolging kon
afleiden, terwijl ook factoren als de ingewikkeldheid van de zaak, het optreden van de
justitiële autoriteiten en het gedrag van de verdachte zelf van belang zijn.
§5.2.2 Verjaringstermijnen
Art. 71 Sr geeft als hoofdregel ‘de dag na die waarop het feit is gepleegd’. Als uitgangspunt
voor een omissiedelict geldt dat de verjaringstermijn begint wanneer het verzuim rechtens
voor het laatst had kunnen worden voorkomen, voor een voortdurend delict wanneer de
verboden toestand is geëindigd.
De wet spreekt nadrukkelijk over het ‘plegen’ van het feit. Hieruit vloeit voort dat de start van
de verjaringstermijn voor deelnemers zou moeten aansluiten bij die van de pleger, bij het
vervuld zijn van de delictsinhoud.
Naar Nederlands recht bestaat er de stuiting, uit art. 72 Sr, die tot een opnieuw beginnende
verjaringstermijn in dezelfde zaak en dus per saldo tot een langdurige verlenging van de
verjaringstermijn kan leiden. De ratio is ‘dat het OM, door een daad van vervolging in te
stellen, laat blijken nog steeds zoveel belang aan de zaak te hechten dat het tot opheldering
en vervolging wil komen. Elke vervolgingsdaad komt in aanmerking, ook ten aanzien van
anderen dan de vervolgd. De vervolgingsdaad moet betrekking hebben op een bepaald feit.
De totale stuiting mag voor misdrijven niet langer dan tweemaal de verjaringstermijn beslaan
(en voor overtredingen geldt een termijn van tien jaar).
Hazewinkel-Suringa/Remmelink, 15e druk, p. 611-621
De voor volwassen misdadigers vastgestelde termijnen zijn de volgende:
- Twee jaren voor alle overtredingen;
- Zes jaren voor de misdrijven, waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf is
gesteld van niet meer dan drie jaar;
- Twaalf jaren voor de zwaardere misdrijven, waarop tijdelijke gevangenisstraf van
meer dan drie jaren is gesteld;
- Vijftien jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan tien jaren is
gesteld;
- Achttien jaren voor de misdrijven, waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld.
De algemene regel is, dat verjaring aanvangt de dag na die, waarop het feit is gepleegd (art.
71 Sr). Uitzonderingen:
- De misdrijven omschreven in art. 172 lid 1, 173 lid 1, 173a, 173b waarbij de
verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop het misdrijf ter kennis is
gekomen van een opsporingsambtenaar.
, Materieel strafrecht 2021-2022 D.M. de Vries
- De valsheid of muntschennis, waarbij de termijn aanvangt op de dag na die, waarop
gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of de
muntschennis is gepleegd.
- Misdrijven omschreven in de artikelen 240b en 242 tot en met 250ter, en gepleegd
ten aanzien van een minderjarige, waarbij de termijn begint te lopen op de dg na die
waarop het slachtoffer achttien jaar is geworden.
- De delicten tegen de persoonlijke vrijheid, waarbij de termijn begint te lopen op de
dag na die van de bevrijding of van de dood van het slachtoffer.
- De overtredingen van de ambtenaren van de burgerlijke stand, waarbij eerst op de
dag na die, waarop ingevolge art. 25 van Boek I van het BW de daarin bedoelde
registers waaruit zodanige overtreding blijkt ter griffie van de
arrondissementsrechtbank zijn overgebracht, de verjaring een aanvang neemt.
M.S. Groenhuijsen, DD 2002, p. 813-815
Verlenging of afschaffing van verjaringstermijnen in het strafrecht. Over rechtspolitieke
afwegingen en rechtsstatelijke beperkingen.
Antoon de Baets, mei 2010
Onverjaarbare historische misdrijven
Hoorcollege
Plaatsbepaling ‘verjaring’
Het bereik van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in de tijd – De Hullu.
Verjaring is een algemene wettelijke grond voor het verval van het strafvorderingsrecht.
Ratio van de verjaring
- Strafbehoefte neemt af
- Bewijsproblemen nemen toe
- Vrijwillig ondergane leed vervangt de straf
- Billijkheid
- Rechtszekerheid
Verjaringsregeling = rechtspolitieke keuze
Vervolgingsverjaring
Voor 2016:
1. Dossier 28 495, i.w.tr. 1-1-2006 - Eerste wetswijziging in
2006 was het resultaat van een discussie over ernstige
levensdelicten. Dat was de inzet van de initiatiefnemers,
oorspronkelijk voorstel: ‘In alle gevallen van een dodelijk
slachtoffer geen verjaring meer’. Uiteindelijk voorstel: ‘geen
verjaring van delicten waarop een levenslange
gevangenisstraf staat’. Ook stuitingsregeling aangepast.
Regeling geldt niet voor reeds verjaarde feiten.
2. Dossier 32 890, i.w.tr. 1-4-2013 – Discussie ging na 2006
door. Ontwikkelingen mondiaal/nationaal versterkten die discussie.
Termijnen, art. 70 sr