Bas Dammers
12 september 2021
Samenvatting Hoofdlijnen van
Nederlands Burgerlijk Procesrecht
Hoofdstuk 1 - Inleiding
Het burgerlijk procesrecht is het geheel van rechtsregels dat voor het burgerlijk proces geldt. Het
burgerlijk proces is de procedure van een onzekere of betwiste tot een zekere en onbetwistbare
rechtstoestand door een aan regels onderworpen rechtsstrijd of geding, gevoerd voor een orgaan dat
tot beslissing in dit geding bevoegd is. Materiële rechtsbetrekkingen zijn dynamisch en steeds in
beweging. De relevante feiten en welke rechtsnormen toepasselijk zijn staan niet van tevoren vast. De
feitelijke en rechtstoestand tussen partijen is in een geschil onzeker en betwist. Het burgerlijk
procesrecht wil aan de onzekerheid en strijd een einde maken door een vonnis van de rechter dat
partijen bindt. Het is een proces van feiten- en rechtsvinding. Door het vonnis wordt nieuw recht
gevormd (bv. toepasselijke regel ontbreekt, wetgever roept rechter op tot invulling regel). Dit is te zien
bij constitutieve uitspraken die een nieuwe rechtstoestand doen intreden (bv. ontbinding
overeenkomst). Het burgerlijk procesrecht maakt deel uit van het privaatrecht omdat het de regels
bevat voor de gedingvoering tussen partijen voor de burgerlijke rechter.
Het burgerlijk recht wordt aangeduid als materieel privaatrecht en het burgerlijk procesrecht als
formeel privaatrecht. De onderscheidingen lopen echter niet parallel: het burgerlijk procesrecht bevat
voor een groot deel uit procedureregels/vormvoorschriften, maar het bevat ook bepalingen van
materiële aard (bv. bevoegdheden toekennen aan rechters, advocaten etc.) + ook in het burgerlijk
recht treft men vormvoorschriften aan. De materiële rechtsbetrekking tussen partijen vormt het
voorwerp van het rechtsgeding. Het bewijsrecht, dat zowel materiële als formele regels kent, wordt
gerekend tot het burgerlijk procesrecht. Het burgerlijk procesrecht biedt ook middelen tot
verwezenlijking van de in een vonnis vastgestelde rechten. Door de tenuitvoerlegging/executie met
dwangmiddelen wordt de feitelijke toestand in overeenstemming gebracht met de rechtstoestand.
Rechtspleging in burgerlijke zaken is een publiekrechtelijke taak van de staat. Het is een taak van
algemeen belang. Eigenrichting is ongeoorloofd en onrechtmatig tenzij een rechtvaardigingsgrond
aanwezig is. De rechtspraak ligt in handen van de rechterlijke macht. Ook de tenuitvoerlegging
geschiedt door een ambtenaar, zo nodig bijgestaan door de politie. Tot het burgerlijk procesrecht
behoren regels betreffende:
a) de bevoegdheid van de rechterlijke macht in burgerlijke zaken;
b) de bevoegdheden van procespartijen, advocaten, deurwaarders, arbiters en getuigen;
c) de wijze van procederen in burgerlijke zaken;
d) het bewijs in burgerlijke zaken;
e) vonnissen en beschikkingen en de rechtsmiddelen die tegen rechterlijke beslissingen kunnen
BURGERLIJK PROCESRECHT 1
,worden aangewend;
f) de tenuitvoerlegging van vonnissen en andere executoriale titels; en
g) arbitrage (geschillenbeslechting door anderen dan rechters)
De Grondwet bepaalt in art. 107 dat de wet het burgerlijk procesrecht regelt in een algemeen
wetboek: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (1838). De Franse Code de procédure
civile was het voorbeeld. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft vier boeken. De
organisatie van de rechterlijke macht, het bestuur en de bevoegdheid van de gerechten zijn geregeld
in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De Wet AB, het BW, de Faillissementswet en
andere wetten bevatten ook regels van procesrechtelijke aard. Internationale verdragen op het gebied
van burgerlijke rechtsvordering zijn ook van belang. Denk hierbij aan het EEG Executieverdrag,
Verdrag van Lugano etc. Ook zijn diverse bilaterale executieverdragen (waarbij Nederland partij is)
van belang (bv. Verdrag van New York). Voor het burgerlijk procesrecht wordt Europees recht steeds
belangrijker, omdat rechtsverhoudingen steeds vaker grensoverschrijdend zijn. EU-verordeningen die
van toepassing zijn en voorrang hebben op bestaande verdragen zijn belangrijk. Denk hierbij aan de
EU-Betekeningsverordening, de EU-Executieverordening, de Bewijsverordening etc.
Het burgerlijk procesrecht wordt slechts in beperkte mate beheerst door fundamentele
rechtsbeginselen. Van fundamenteel belang mag worden geacht dat beide partijen een gelijkwaardige
positie in het geding innemen en gelijke kansen krijgen hun belangen te verdedigen. Ook formuleert
de wetgever diverse hoofdbeginselen die in belangrijke mate het gehele systeem bepalen. Enkele
beginselen staan in de Grondwet. Van groot belang is het EVRM, waarin is neergelegd aan welke
voorwaarden een eerlijk proces moet voldoen (art. 6 EVRM). Artikel 6, eerste lid, EVRM spreekt van
het recht op behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn. Hoe belangrijk het is dat
procedures zich niet eindeloos voortslepen, komt tot uitdrukking in de Engelse uitspraak ‘justice
delayed is justice denied’. Als uitspraken te lang op zich laten wachten, verliezen ze vaak aan waarde.
In het wetboek staan daarom diverse bepalingen die ervoor moeten zorgen dat het proces snel en
ef ciënt verloopt. Het antwoord op de vraag of een bepaalde termijn als redelijk kan worden
beoordeeld, is volgens het EHRM afhankelijk van een aantal criteria, zoals het gedrag van partijen,
het gedrag van de justitiële autoriteiten en de complexiteit van de zaak. Nationale wetten kunnen op
onverenigbaarheid met het verdrag worden getoetst (art. 94 Grondwet). De hoofdbeginselen van
fundamentele aard:
1. Hoor en wederhoor
Dit in art. 6 EVRM en art. 19 Rv gewaarborgde recht omvat het recht van partijen om kennis te
nemen van en zich te kunnen uitlaten over alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn
gebracht en waarop de rechter zich baseert bij het doen van zijn uitspraak. Beide partijen hebben in
gelijke mate recht om door de rechter te worden gehoord, zich op feiten/rechten te beroepen en
bewijs te leveren. Het beginsel brengt met zich mee dat het de rechter verboden is kennis te nemen
van inlichtingen van één der partijen zonder dat de wederpartij gelegenheid krijgt zich daarover uit
te laten (art. 12 Wet RO). Dit geldt ook voor stukken/inlichtingen afkomstig van derden of stukken
BURGERLIJK PROCESRECHT 2
,die de rechter ambtshalve opvraagt zonder de partijen daarvan in kennis te stellen. Gegevens die ten
grondslag liggen aan een deskundigenbericht hoeven niet met alle partijen te worden gedeeld. Het
beginsel geldt ook in verzoekschriftprocedures. De plaatsing van het beginsel in art. 19 Rv brengt mee
dat het geldt voor alle civiele procedures. Het houdt ook verband met het gelijkheidsbeginsel (art. 1
Gw). In art. 6 EVRM valt het beginsel te begrijpen onder ‘een eerlijke behandeling van zijn zaak/fair
trial’. Uitzondering van het beginsel is mogelijk als een partij afstand doet van de daarin gelegen
bescherming. Het beginsel van hoor en wederhoor is het moeilijkst weg te denken beginsel in het
procesrecht.
2. Onpartijdigheid van de rechter
Een vereiste voor goede rechtspraak is dat de rechter onbevooroordeeld tegenover de partijen en hun
geschil staat. Hij moet zonder vooringenomenheid en beïnvloeding de behandeling van de zaak
leiden en daarin een beslissing geven. Ook de schijn van partijdigheid moet worden vermeden. Komt
dit in gevaar, dan kan de rechter door een partij worden gewraakt of zelf verzoeken zich te mogen
verschonen (art. 36-41 Rv). Een voorwaarde voor de rechterlijke onpartijdigheid is de rechterlijke
onafhankelijkheid: de rechter moet onafhankelijk staan t.o.v. degene die hem heeft benoemd, partijen
en derden. Het beginsel is vastgelegd in art. 6 EVRM. In de zaak Korzeniak/Poland (EHRM,
2017) deed Korzeniak een succesvol beroep op de strijdigheid met art. 6 EVRM. Korzeniak klaagde
bij het Poolse gerecht over het feit dat hij een te laag uurloon zou krijgen bij zijn werkgever.
Korzeniak was van oordeel dat er sprake was van strijdigheid met de onpartijdigheid van de rechter
aangezien één van de rechters in hoger beroep ook onderdeel uitmaakte van de Poolse hoogste
rechtbank die later zijn zaak behandelde. Het EHRM gaf Korzeniak gelijk.
3. Openbaarheid van behandeling en uitspraak
Openbaarheid van rechtspraak is een waarborg voor een onpartijdige behandeling en heeft
preventieve werking. Zij kan wantrouwen bij het publiek voorkomen en voor de rechter een
aansporing zijn op te treden op een wijze die vertrouwen bij het publiek verdient. In civiele zaken is
de belangstelling van pers/publiek vooral op kort gedingen gericht. Met uitzondering van de gevallen
bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en geschied de uitspraak van
vonnissen in het openbaar (art. 121 Gw, art. 4 en 5 Wet RO, art. 27 en 28 lid 1 Rv). Het beginsel van
openbaarheid staat in art. 6 EVRM. Uitzonderingen staan ook in dit artikel. Deze uitzonderingen
staan ook in art. 27 Rv, dat bepaalt dat de rechter gehele/gedeeltelijke behandeling met gesloten
deuren of slechts met toelating van bepaalde personen kan bevelen:
a) in het belang van de openbare orde/goede zeden;
b) in het belang van de veiligheid van de Staat;
c) indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van
partijen dit eisen; of
d) indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden
Een wettelijke uitzondering staat in art. 803 en 818 lid 6 Rv: in zaken betreffende personen- en
familierecht en in scheidingszaken geschiedt behandeling met gesloten deuren. In andere zaken kan
de rechter sluiting van de deuren om gewichtige redenen bevelen (art. 4 RO). Een belangrijk element
van de openbare behandeling is dat partijen het recht hebben op mondelinge behandeling van hun
BURGERLIJK PROCESRECHT 3
, zaak (art. 134 Rv). De beraadslaging/besluitvorming in rechterlijke college geschiedt in de
raadkamer: niet in het openbaar. Men is verplicht het geheim te bewaren (art. 7 lid 3 RO).
4. Motivering van de beslissing
De eis dat vonnissen de gronden waarop zij rusten moeten inhouden vindt men in art. 121 Rv, art. 30
Rv en art. 5 lid 1 RO. Het heeft verschillende functies. De motivering geeft partijen inzicht in de door
de rechter gevolgde gedachtegang. Zij stelt partijen in staat te beslissen zich bij het vonnis neer te
leggen of een rechtsmiddel aan te wenden. De motivering maakt het mogelijk concrete bezwaren bij
de hogere rechter aan te voeren. De motivering stelt de hogere rechter daarnaast in staat de juistheid
daarvan en van de daarop berustende beslissing te beoordelen. Een andere functie is dat zij dient als
een waarborg voor deugdelijke rechtspraak, dit dient de kwaliteit van de rechtspraak. Motivering
dient naast het belang van de partijen ook het algemeen belang. Met de eis van motivering wordt een
goede rechtsbedeling beoogd. Dit is zo relevant, dat niet-inachtneming van de motiveringsplicht als
een vormverzuim geldt, waardoor vernietiging door de hogere rechter wordt gerechtvaardigd (art.
121 Gw, art. 5, eerste lid, 79 en 80 RO, art. 230 Rv). Op de motiveringsplicht bestaan
uitzonderingen. Ten eerste bepaalt art. 230 tweede lid Rv dat een verstekvonnis niet behoeft te
worden gemotiveerd. Ten tweede bepaalt art. 81 RO dat de Hoge Raad sommige cassatieberoepen
kan verwerpen met een verkorte motivering. Ten derde hoeft het verlof tot het leggen van
conservatoir beslag (als het verlof wordt verleend) niet te worden gemotiveerd. Art. 6 EVRM spreekt
niet letterlijk over de plicht tot motiveren, maar de eis volgt wel uit rechtspraak. Het kan schending
opleveren van het beginsel van fair trial.
5. Partij-autonomie
Partijen bepalen of er zal worden geprocedeerd en waarover zal worden geprocedeerd. Het initiatief
tot het voeren van een proces gaat van de eisende partij uit, de gedaagde kan feiten stellen en
verweren voeren en dus mede inhoud geven aan het geschil. Partijen bepalen de grenzen van de
rechtsstrijd, maar binnen dat kader zijn zij verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten
volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv). In dit verband spreekt men over de
lijdelijkheid van de rechter:
a) Procespartijen bepalen of wordt (door)geprocedeerd;
b) De rechter mag geen uitspraak doen over zaken die niet zijn geeist, meer toewijzen dan is
gevorderd of verzuimen op enig deel van de eis uitspraak te doen (art. 23 Rv);
c) De rechter mag geen feiten toevoegen aan de door partijen gestelde. Hij onderzoekt en beslist de
zaak op hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd (art. 24
Rv);
d) Niet-betwiste feiten moet de rechter voor waar aannemen (art. 149 Rv); en
e) Bepaalde rechtsregels mag de rechter niet ambtshalve toepassen (bv. beroep op verjaring)
Aangaande de procedure heeft de rechter vele bevoegdheden. Hij waakt tegen onredelijke vertraging
van de procedure en treft zo nodig maatregelen (art. 20 lid 1 Rv). Hij ziet toe op een ordelijk verloop
van het geding en kan verder uitstel voor het nemen van conclusies weigeren (art. 133 Rv). De rechter
kan in elke stand van de procedure partijen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bescheiden
te overleggen (art. 22 Rv). Partijen kunnen dit vanwege gewichtige redenen weigeren. De rechter kan
BURGERLIJK PROCESRECHT 4