Organisatiekunde
3 kernvragen die je kunt stellen aan een organisatie
- Externe afstemming (van organisatie en omgeving)
o Hoe stemt de organisatie zich zo goed mogelijk af op haar omgeving?
- Interne afstemming (systeem)
o Hoe kan de organisatie zo goed mogelijk worden ingericht m.b.t.
structuren, systemen, technologie e.d.?
- Interne afstemming (de mens)
o Hoe kan de organisatie zo goed mogelijk worden ingericht opdat
medewerkers gezond, veilig en gemotiveerd hun werk kunnen en willen
doen
Hoorcollege week 3.2 – organisatie en omgeving
Organisaties
- Wat speelt er allemaal rondom organisaties
- De dingen die eromheen staan zijn stakeholders
o Stakeholders: kunnen invloed uitoefenen op de
organisatie zelf
Partijen
Partijen hebben een directe invloed op organisaties:
- Afnemers
- Leveranciers
- Concurrentie
- Vermogensverschaffers
- Werknemers
- Belangenorganisaties
- Overheidsinstellingen
- Media
De partij die invloed uitoefent is afhankelijk van de organisatie!
Freeman (geen vragen over op tentamen)
- Niet handig om er één stakeholder uit
te pikken. Op de lange termijn is het
veel beter een afweging te maken van
alle stakeholders en daar een soort
balans tussen te vinden
Omgevingsfactoren
- Ontwikkelingen in de samenleving in
breder verband waar de organisatie
ook te maken mee heeft
o Op dit moment Covid-19
o Jaar geleden: vergrijzing, duurzaamheid, klimaatakkoord
▪ Deze zijn nu weggedrukt vanwege de situatie omtrent corona
,1. Milieufactoren
- economische groei van afgelopen decennia is gepaard gegaan met vervuiling
en uitputting van het milieu
o klimaatakkoord van Parijs 2015:
▪ opwarming van de aarde beperken tot 1,5 graad
▪ gebruik van fossiele brandstoffen terugdringen
▪ 195 landen hebben het akkoord ondertekend
o Nationaal klimaatakkoord 2018:
▪ In 2030 broeikasgassen met 49% te reduceren ten opzichte van
1990, in 2050 met 95%
o Milieu zeer belangrijk voor strategie van organisaties:
▪ Schoonmaken van de huidige activiteiten
▪ Benutten van nieuwe kansen
▪ Werken aan een duurzame toekomst
2. technologische factoren
- technologische factoren zorgen voor continue verbetering van
productiemethoden en innovaties van goederen en diensten:
o vooruitgang in de biotechnologie met grote gevolgen voor onder ander
de voedingsindustrie, farmaceutische industrie en landbouw
o vooruitgang in de informatietechnologie met grote gevolgen voor:
▪ de wijze waarop werk wordt verricht
▪ een integratie van functies
▪ verandering in schaalvoordelen en besluitvorming
3. demografische factoren
- demografische factoren hebben betrekking op omvang, groei en samenstelling
van de bevolking
o bij ons zijn er steeds minder ouderen en steeds meer jongeren. In
arme/ontwikkelingslanden is het juist andersom. Daar blijven steeds
meer oudere mensen
▪ vergrijzing komt doordat de gezinnen steeds minder groot
worden en de mensen worden ouder
4. economische factoren
- economische factoren zijn onder meer de groei van het nationaal inkomen,
inkomensverdeling (koopkracht), inflatie en werkgelegenheid
- internationale economische factoren zijn onder meer de economische groei in
verschillende landen, valutaschommelingen, rentestanden en ontwikkeling van
het buitenlands loonpeil
- naast de binnenlandse economische factoren zijn voor Nederland, als open
economie, ook de internationale economische factoren van wezenlijk belang
, 5. politieke factoren
- de overheid beïnvloedt de gang van zaken in het (economisch) leven
- gaat over de EU en handel tussen verschillende landen
o Brexit
- vijf vormen van economische integratie tussen landen: (hoe dichter je bij
nummer vijf komt hoe meer sprake er is van integratie)
1. vrijhandelszone
2. douane-unie
3. gemeenschappelijke markt
4. economische unie
5. volledige politieke en economische unie
a. ontwikkeling van de Europese Unie van een economische unie naar
een volledige politieke en economische Unie
6. maatschappelijke factoren
- maatschappelijke factoren betreffen de invloed van de samenleving op
organisaties (milieuverantwoordelijkheid, ethische aspecten van ondernemen,
medezeggenschap in organisaties, individualisering enz.)
- belangrijke trend is maatschappelijk verantwoord ondernemen (people, planet,
profit)
o Hoe tolerant zijn we met mensen die geen vaccin willen?
o Hoe goed/slecht kunnen we omgaan met avondklokken/lockdowns
Het probleem → the sustainable development gap
- beschrijft dat landen over de hele wereld proberen het beter te krijgen
- Aantal rijke landen en aantal arme landen
- Arme landen willen de levensstijl van rijke landen nadoen (China is een vb)
o Maken te veel misbruik van de aarde
o Hierdoor maken we het moeilijker voor de volgende generaties
o Ze proberen de rijke landen te evenaren, maar doen dit op een
verkeerde manier. Ze maken gebruik van stoffen die erg schadelijk voor
de aarde zijn (koolstof etc.)
- Rijke landen leven op een te grote voet
De oplossing? → De donuteconomie (Kate Raworth)
- Als je nou verstandig naar de wereld kijkt en hoe
we er met elkaar leven, dan moet je zorgen dat
niemand meer arm is.
- Iedereen moet komen in het groene kringetje. Als
je daaronder zit (in het midden van het plaatje) dan
heb je een lage levensstandaard
- Het idee is dat iedereen op de wereld, waar je ook
maar woont, recht heeft op een hogere
levensstandaard, waardoor je: een dak boven je
hoofd hebt, voedsel hebt, naar school kan, als je
ziek wordt naar een dokter kunt, er vrede en
veiligheid hebt
- Buitenste cirkel gaat erover wat we met de aarde
doen. Je moet ervoor zorgen dat de grote
problemen die we veroorzaken dat die kleiner worden (hergebruiken)
, Hoorcollege week 3.3
(Externe afstemming)
Strategie en markt
- Markt: waar halen ze hun klanten
vandaan?
- Van grondstof naar producten die
uiteindelijk gekocht worden (rechts
op plaatje, bedrijfskolom)
o Oerproduct
o Collecterende groothandel
o Fabrikant
o Distribuerende groothandel
o Detailhandel
- Strategie: reactie van de organisatie
op de ontwikkeling in de omgeving
o Strategie vaak gebruikt bij
bedrijven die winst willen
maken
o Beleid bij
overheidsorganisaties
- Paars = product-marktmatrix, Ansoff
➔ Het nadenken over wil je vernieuwen in markt en/of product, betekent dat je
naar een andere strategie gaat
➔ Je kunt dit gebruiken als je kijkt naar de vraag wat doet het bedrijf? → zijn ze
aan het vernieuwen, of blijven ze bij bestaande producten en markten?
➔ Zegt iets over de strategie die een bedrijf heeft gekozen
- Porter: vier concurrentiestrategieën
➔ als je een strategie voor je organisatie uitkiest dan heb je een paar
overwegingen (2)
1. Wil je iedereen iets verkopen, of ga je je
specialiseren op een bepaalde groep?
▪ Alles: generieke strategie
▪ Specifiek: focussen op een deel
van de markt
2. Hoe ga je je onderscheiden van de
concurrentie?
▪ Goedkoopste, beste, mooiste
producten, innovatieve producten,
beste service, beste imago
• IPhone: prijzig, maar toch
kunnen ze ze niet genoeg
produceren → imago
(positief) als je een IPhone
hebt.
▪ Waarom zou een klant bij mij
komen en niet naar de concurrent
gaan?
• Op welk criterium ga ik me onderscheiden van de
concurrent?