HOOFDSTUK 3 MODERNE KIJK OP PERSOONLIJKHEID.
Omdat psycho-lexicaal onderzoek is gebaseerd op een analyse van de taal, kunnen uitkomsten die
zijn gevonden in het ene land niet zomaar gegeneraliseerd worden naar het andere land. Dat heeft
gevolgen voor de interculturele communicatie over mensen in het internationaal gebruik van
persoonlijkheidsvragenlijsten.
Jezelf beschrijven.
Hoeveel manieren zijn er om jezelf psychologisch te beschrijven en onderscheiden van anderen? Ben
je openhartiger dan de meeste van je vrienden en kennissen? Ben je impulsiever dan zij in het kopen
van kleren? Ben je vastberaden in het nastreven van je doelen, vastberadener dan anderen? Ben je
lichtgeraakt, misschien wat timide, ben je saai of rebels? Is je slaapkamer doorgaans netjes en
opgeruimd, en ben je zelf ook zo, of probeer je juist een ordelijke indruk te maken en ruim je
daarom op? En als dat laatste het geval is, betekent dat dan dat je eigenlijk niet ordelijk bent? Hoe
ga je met mensen om? Houd jij je stipt aan afspraken, of kom je vaak te laat of kom je juist altijd wat
eerder? Ben je geïnteresseerd in wat anderen denken, willen of voelen, of laat het je vaak koud?
Hou je rekening met wat anderen van je vinden of ga je helemaal je eigen gang? Al deze vragen gaan
over oe je ben en hoe je je voordoet, over wat je beweegt en bezielt, over hoe jij jezelf ziet, hoe
anderen jou zien en over hoe jij denkt dat anderen jou zien. Het gaat over wat jou karakteriseert als
onderscheiden individu, over je persoonlijkheid en je sociale reputatie. Hoe je jezelf beschrijft, hangt
namelijk mede af van het beeld dat je wilt dat anderen van je hebben, en is ook terug te vinden in de
oorsprong van het woord persoonlijkheid.
De oorsprong van het woord ‘persoonlijkheid’.
Persoonlijkheid komt van persona en refereert naar een masker, zoals dat in het oude Griekse
theater (arena) werd gebruikt door acteurs. Persoonlijkheid heeft hierdoor de betekenis van iets wat
je kunt opzetten en afdoen. Je kunt op deze manier je eigen persoonlijkheid vormgeven en net als
een acteur een persoonlijkheid spelen. Eigenlijk doe je dan alsof je iemand anders bent; negatief
gesproken ben je dan een huichelaar of hypocriet. Het is dan misschien niet je echte persoonlijkheid,
maar je kunt er wel gehecht aan raken, en het kan een beetje intrekken, een soort tweede natuur
worden.
Als iemand een beschrijving van zichzelf geeft zijn dat altijd de positieve eigenschappen die je
noemt. Maar hoever kun je daarin gaan? Uit een onderzoek van Tice, Butler, Muraven en Stillwel
(1995) blijkt dat je jezelf al gauw in diskrediet brengt als je daarin te ver gaat. Het blijkt inderdaad
ook uit onderzoek van Tice et al. (1995) dat men tegenover bekenden terughoudender is in het
scheppen van een gunstig beeld van zichzelf dan tegenover onbekenden.
De oorsprong van het woord karakter.
Karakter komt van het Griekse Charasso en dat betekent: kerven, insnijden, graveren. Karakter is
dus: het ingegraveerde, het merkteken, het gestempelde of ingekraste teken (vooral op munten).
Persoonlijkheid of karakter, is er verschil? Dat is er zeker, in ieder geval is er een historisch en
etymologisch verschil, en in recent onderzoek duiken beide termen regelmatig weer op met elk een
eigen betekenis. Karakter heeft tegenwoordig vooral te maken met het kenmerkende of typerende
van een persoon. Het psychologische type is vaak ook een karikatuur: een opvallend kenmerk aan de
persoon wordt uitvergroot op zo’n manier dat die persoon eigenlijk alleen nog dat kenmerk is. Dat
kan grappig zijn, maar het is zeker ook eenzijdig en onrechtvaardig ten opzichte van de persoon.
,Al in de oudheid werden door Aristoteles en zijn leerling Theophrastus karakters beschreven, een
soort persoonlijkheidsschetsen waarin negatieve eigenschappen zoals onbeleefdheid, krenterigheid
of schijnheiligheid werden beschreven. Die schetsen dienen vooral een moraliserend doel. Dat
morele aspect is eigenlijk altijd aan het begrip karakter blijven kleven. Daarin lag ook de reden
waarom vooral Amerikaanse psychologie de voorkeur gaf aan het begrip persoonlijkheid. Het begrip
karakter werd, althans in wetenschappelijke contexten, als onbruikbaar afgedaan.
Persoonspraat, over jezelf of over anderen, vindt altijd plaats in een bepaalde context die
gekenmerkt wordt door een doelstructuur. Men schrijft eigenschappen aan zichzelf toe met het oog
op het vinden van een geschikte levenspartner, ten behoeve van een sollicitatie of misschien ter
correctie van een oordeel dat anderen van je hebben gegeven. Die wisselende doelen gaan gepaard
met wisselende beelden (zie ook Tyler & Feldman, 2004). Maar wat is dan het eigenlijke beeld, wie
ben je nou echt, bestaat je echte persoonlijkheid wel, en als deze zou bestaan, hoe stel je die echte
persoonlijkheid dan vast?
De lexicale hypothese.
Het bespreken van personen, hun gedrag en hun eigenschappen is van alle tijden en van alle
culturen. In die gesprekken wordt betekenis gegeven, worden verklaringen opgeworpen en wordt
gezocht naar begrip van wat mensen beweegt. Opvattingen over mensen worden onder woorden
gebracht door zo mogelijk passende taal. Hoe vaker men een eigenschap of dispositie in het gedrag
van mensen aantreft, hoe groter de kans dat die eigenschap een naam krijgt en een communicatief
gebruiksartikel wordt. Dit wordt ook wel de lexicale hypothese genoemd: wanneer een eigenschap,
karakteristiek of gedrag van belang is bevonden om mensen van elkaar te onderscheiden, zal die
eigenschap, die karakteristiek of dat gedrag in de taal zijn uitgedrukt of worden uitgedrukt.
Onderzoek dat zich baseert op deze hypothese wordt ook wel psycho-lexicaal onderzoek genoemd.
Dit psycho-lexicale onderzoek gaat na welke woorden en uitdrukkingen uit zelfbeschrijvingen en de
persoonspraat voorkomen en in de taal terechtkomen.
Het nut van psycho-lexicaal onderzoek.
Lexicaal onderzoek is belangrijk om te achterhalen wat nu precies belangrijke eigenschappen zijn om
mensen mee te beschrijven en wat de inhoud is van de persoonlijkheid. Op basis daarvan kan een
zogeheten taxonomie van de persoonlijkheid worden gemaakt. Dat wil zeggen een indeling van
persoonlijkheidseigenschappen die er zijn worden ‘samengevat’ in een overzichtelijk geheel. Een
voorbeeld van een dergelijke taxonomie is het Big Five-model. Meestal wordt op basis van zo’n
taxonomie een persoonlijkheidsvragenlijst ontwikkeld die de in de taxonomie onderscheiden
eigenschappen in kaart brengt. Psycho-lexicaal onderzoek zorgt ervoor dat een dergelijke
persoonlijkheidsvragenlijst gebaseerd is op die begrippen en eigenschappen die in de praktijk ook
daadwerkelijk relevant zijn om iemand mee te beschrijven en die er toe doen als het er om gaat te
achterhalen hoe iemand, in grote lijnen, in elkaar zit.
De psycho-lexicale benadering in de persoonlijkheidspsychologie richt de aandacht dus op wat het
vocabulaire (de woorden waarover een taal beschikt; deze worden samengevat in het woordenboek
of lexicon) te vertellen heeft over de beschrijving van persoonlijkheid. Het archief van de alledaagse
taal met dat enorme onderscheidende vermogen vormt het ruwe materiaal voor de vorming van een
wetenschappelijk aanvaardbare manier om eigenschappen te beschrijven.
Het toekennen van eigenschappen aan personen en aan gedragingen van personen vindt daarbij
altijd plaats binnen een bepaalde tijdsgeest. Van sommige woorden is de betekenis mede bepaald
door de invloed van bijvoorbeeld christelijke waarden, zoals devoot, medelijden en geduld. Het
, woord ‘joviaal’ (onder invloed van Jupiter betekent het oorspronkelijk) komt uit de astrologie,
‘radicaal’ komt uit de politiek en ‘neurotisch’ uit de psychologie. Ooit werd de extraverte persoon
beschreven als een geestelijk armoedig en oppervlakkig persoon, en de introvert eerder zonderling
en individualistisch en is de extravert vooral energiek en gezellig. In reactie hierop zijn recentelijk
tegenbewegingen te bespeuren om de introvert weer wat meer lucht te geven en om de
onderscheiden kwaliteiten van de introvert te benadrukken.
De kracht van introversie.
Ongeveer een derde van de mensen die we kennen is introvert. Introverte mensen hebben het
moeilijk in een concurrentiemaatschappij waarin extraversie als de norm beschouwd wordt. Susan
Cain laat in haar boek zien hoe introverten in onze maatschappij stelselmatig onderschat worden en
toont haarscherp de voordelen aan van stil zijn in een wereld vol lawaai. Dit staat in schril contrast
met bijvoorbeeld onderzoek van Fleeson, Malanos en Achille (2002), waaruit naar voren komt dat
introverten zich gelukkiger zouden voelen wanneer ze zich gewoon maar meer extravert gaan
gedragen (maar zie hierover ook Zelenski, Santoro en Whelan 2012).
Taxonomieën.
Het overzichtelijk maken van de lijst woorden die we ter beschikking hebben heet taxonomie
(taxis=ordening). Het kaf wordt van het koren gescheiden. In de volgende paragrafen wordt een
aantal taxonomieën beschreven die gebaseerd zijn op psycho-lexicaal onderzoek. Er zijn er meer,
maar dit zijn, van de afgelopen twee eeuwen, de bekendste en meest invloedrijke als het gaat om de
beschrijving van de persoonlijkheid, zoals we dat tegenwoordig doen.
De taxonomie van Cattell.
In de jaren dertig van de twintigste eeuw kamden Allport en Odbert (1936) heel nauwkeurig een
groot Amerikaans woordenboek (de onverkorte Webster) uit om alle woorden te vinden die gebruikt
zouden kunnen worden voor de beschrijving van persoonlijkheid. Ze vonden bijna 18.000 woorden.
Dat was dan het werkelijk complete arsenaal aan begrippen waarmee je de zeer uiteenlopende
facetten van persoonlijkheid zou kunnen beschrijven. Allport en Odbert (1936) deelden de 18.000
woorden in vier groepen, waarvan de eerste twee respectievelijk het blijvende en het voorbijgaande
aspect weergeven. De eerste groep (4.505 woorden) omvat de echte eigenschappen: het zijn
tendensen of geneigdheden, consistente manieren van reageren op een situatie. Voorbeelden zijn
agressief, introvert en beheerst. De tweede groep (4.541 woorden) omvat tijdelijke
gemoedstoestanden of activiteiten. Hiervan zijn voorbeelden: verveeld, beschaamd en onbewust.
Een derde groep (5.226) omvat woorden waarin het evaluatieve element op de voorgrond staat.
Voorbeelden zijn waardevol, effectief en interessant. De vierde groep (3.682) omvat woorden die
niet goed te plaatsen zijn in de eerste drie groepen, die dubbelzinnig zijn, of vaag. Voorbeelden zijn
kannibalistisch, emigrerend en encyclopedisch. De woorden in de eerste groep lijken de echte
persoonlijkheidseigenschappen te zijn. Over de andere woorden en categorieën valt te discussiëren.
Stemmingswoorden (categorie 2), bijvoorbeeld, kunnen ook gezien worden als echte
eigenschappen. Boos is een toestand, maar als iemand vaak bij het minste of geringste boos wordt,
dan is het ook een eigenschap van die persoon.
De eerste categorie woorden van Allport en Odbert (aangevuld met onder meer een aantal woorden
uit de tweede categorie) dikte Cattell (1943a, 1943b) in tot een lijst van 171 eigenschappen. Die 171
eigenschappen werden door Cattell beschouwd als een goede weergave van het complete
persoonlijkheidsdomein. Hij liet vervolgens 100 volwassenen beoordelen door goede bekenden op
deze lijst, met behulp van statistische analyses, nog verder, tot 35 eigenschappen. Verder onderzoek