1
Handboek Forensische Orthopedagogiek
Hoofdstuk 23 – Wat is specifiek aan forensisch orthopedagogische
behandeling?
Forensische orthopedagogische behandeling wordt uitgevoerd onder regie van een gecertificeerde
instelling en heeft een aantal specifieke kenmerken.
1. Het vindt plaats in een justitieel kader, er is dus sprake van drang of dwang
De doelgroep van de behandeling is complex en heeft vaak zeer ernstige problemen
Aandacht voor het motiveren van cliënten
Opbouwen goede therapeutische relatie
Vraagt meer inspanning van de behandelaar
2. Door de complexiteit van de groep, moet de behandelaar voortdurend oog houden voor de
veiligheid
Daarnaast zijn er nog een aantal kenmerken dat het uitvoeren van forensisch orthopedagogisch
behandelen compliceert.
Groot aantal betrokkenen bij een gezin, waarbij partijen moeten samenwerken om tot een
eenduidig plan te komen.
Wat betreft de behandeling kan worden gekozen voor ambulant (waarbij de jongeren thuis blijft
wonen), bij voorkeur zoveel mogelijk preventief en minst ingrijpen, waarbij groepsinterventies
en te intensieve behandeling negatieve effecten blijken te kunnen hebben. Als het kind niet
meer thuis kan blijven wonen, kan gekozen worden voor pleegzorg, maar de effectiviteit van
pleegzorg is onduidelijk. Als de problemen te zwaar zijn voor pleegzorg, kan gekozen worden
voor residentiële behandeling.
Kortom, interventies in de forensische orthopedagogische context variëren van ambulant naar
residentieel en vragen nogal wat van behandelaars en de setting waarin de behandeling plaatsvindt.
Hoofdstuk 24 – Ingrijpen in gezinnen
Er lijken grote verschillen (in problemen) te zijn tussen kinderen in gezinnen in Nederland. Interventie
in gezinnen kan vanuit verschillende perspectieven gelegitimeerd worden. Het belang van het kind
staat centraal. Echter zijn maatschappelijke opvattingen over wat in het belang van het kind is en
welke mate van overheidsbemoeienis dat belang dient, in de afgelopen eeuw behoorlijk gewijzigd door
zowel algemene culturele veranderingen in opvattingen over het belang van het kind en opvoeding
(denk bijv. aan het wettelijk verbod op de pedagogische tik) als door incidenten.
Na wat incidenten werd de publieke opinie dat de veiligheid van het kind voorop zou moeten staan,
dat professionals juist meer toezicht zouden moeten houden en dat kinderen eerder uit huis zouden
moeten worden geplaatst als hun veiligheid in gevaar is.
Maar niet alleen kinderen hebben rechten en belangen, ook ouders hebben die. Ouders willen vaak
het kind gewoon bij zich houden. Ouders en kind hebben beiden het belang om hun unieke relatie in
stand te houden, dus belangen niet los zien van elkaar.
Bemoeienis van en interventie door de overheid
De overheid bemoeit zich via wetgeving en professionals die namens haar optreden op vele manieren
met gezinnen en de zorg voor en opvoeding van kinderen (bijv. kinderen moeten naar school).
Ouders zijn wettelijk de eerstverantwoordelijken om de zorg voor hun kinderen te verschaffen en hun
kinderen op te voeden. Echter, conform het IVRK, heeft de Nederlandse overheid de plicht om de
daarin opgenomen rechten van kinderen, die geclusterd kunnen worden in het recht op bescherming,
zorg en ondersteuning, en op participatie, te waarborgen en te bevorderen. Dat betekent dat indien
ouders niet in staat zijn om de rechten van kinderen te dienen, de overheid de plicht heet om ervoor te
zorgen dat ouders deze verantwoordelijkheid wel kunnen dragen of ervoor te zorgen dat anderen deze
van ouders overnemen gezagsbeëndigende maatregel en gezagsbeberkende maatregel (OTS).
Soms is een maatregel doorvoeren wel lastig, omdat er ook het recht op respect voor privéleven,
familie- en gezinsleven bestaat.
, 2
Voorwaarden aan de gronden om in gezinnen in te grijpen
Ingrijpen alleen wanneer de situatie problematisch is of de ontwikkeling bedreigd/beschadigd is.
Twee voorwaarden die aan de grond gesteld worden voor interventie in gezinnen, namelijk dat deze:
1. In minimale termen geformuleerd moet worden (alleen wanneer het de schade overtreft)
2. Moet verwijzen naar het (opvoedend) handelen van ouders (wanneer iets anders de oorzaak
heeft, dan is het niet passend om in te grijpen).
Hoofdstuk 25 – preventie
Preventie en het RNR-model
Preventie kan plaatsvinden op primair (universeel), secundair (selectief) en tertiair (indicatief)
niveau. Primaire preventie is gericht op de hele populatie (voorlichtingscampagnes). In secundaire
preventie staan vroegtijdige onderkenning en behandeling van risicojongeren met eerste symptomen
van problematiek centraal. Tertiaire preventie bestaat uit curatieve behandeling voor jongeren met een
langere voorgeschiedenis van probleem- en delinquent gedrag, met als doel om herhaling en
verergering van dit gedrag te voorkomen. MST is een voorbeeld van een curatieve interventie.
Het RNR-model vormt een belangrijk uitgangspunt voor zowel preventie als behandeling in de
criminologie en forensische orthopedagogiek. Dit model bestaat uit drie beginselen die bijdragen aan
de werkzaamheid van interventies;
1. Het risicoprincipe schrijft voor dat de intensiteit van een interventie moet worden afgestemd op
het recidiverisico van de jongere
2. Het behoefteprincipe stelt dat interventies moeten aangrijpen op veranderbare factoren die
gerelateerd zijn aan delinquent gedrag en ook wel criminogene behoeften worden genoemd
3. Het responsiviteitprincipe benadrukt dat de interventie goed moet aansluiten bij kenmerken
van de jongere, zoals diens motivatie en cognitieve niveau.
De effectiviteit van interveniëren neemt toe door het RNR-model.
Internationaal onderzoek naar interventies voor risicojongeren
Algemene bevindingen
Er zijn over het algemeen wisselende effecten gevonden over de effectiviteit van secundaire
preventie. Eveneens verschillende effecten gevonden over buitengerechtelijke gezinsinterventies.
Effectiviteit van individuele, groeps- school- en gezinsinterventies
Gedragsgeoriënteerde oudertraining lijkt het beste te werken, terwijl een combinatie van
gezinstherapie en interventies op school het minst succesvol is. Verder is door verschillende
onderzoekers aangetoond dat interventies die bestaan uit sociale en/of cognitieve vaardigheidstraining
positieve effecten hebben. Tot slot is op basis van meerdere meta-analyses vastgesteld dat
groepsinterventies waarbij jongeren samen met leeftijdgenoten tegelijk behandeld worden, schadelijk
kunnen zijn. Dit kan verklaar worden door het deviancy training-principe, waarin gesteld wordt dat
risicojongeren elkaar onderling versterken in het vertonen van antisociaal gedrag.
De effectiviteit van interventies neemt in ieder geval toe wanneer interventies worden gekenmerkt door
een focus op hoog-risicojongeren, het versterken van sociale relaties, goede implementatie,
multimodaliteit en ouder- en cognitieve gedragstraining.
Effectiviteit van specifieke interventiecomponenten
Werkzame elementen
1. Het opstellen van gedragscontracten en het trainen van ouders in opvoedvaardigheden
bleken het meest succesvol in het voorkomen van ernstig delinquent gedrag. Het trainen van
opvoedvaardigheden en het opstellen van gedragscontracten worden gekenmerkt door een
gedragsmatige benadering (zoals operante conditionering) en zijn grotendeels gestoeld door
de sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura.
2. De sterkste positieve effecten werden gevonden voor multimodale en gezinsinterventies. Het
succes van multimodale kan verklaard worden doordat hierin op meerdere risicofactoren
wordt aangegrepen en niet slechts op één factor.
3. De intensiteit van interventies: de effectiviteit nam af bij een relatief hoog aantal sessies.
Volgens het RNR-model (risico), moet de intensiteit proportioneel zijn aan de hoogte van het
recidiverisico van de jongere.
, 3
Hoofdstuk 27 – Interventies op school
Leerplichtwet in Nederland. Echter is naar school gaan voor jongeren met sociale, emotionele en/of
gedragsproblematiek, niet altijd makkelijk en een positief toekomstperspectief lijkt voor hen soms ver
weg. Het volbrengen van een schooldag doet een groot beroep op cognitieve, sociale en emotionele
vaardigheden, die bij deze jongeren vaak juist minder ontwikkeld zijn. Wanneer zij niet de juiste
ondersteuning krijgen bij hun schoolgang, gaan zij soms amper naar school of helemaal niet meer
(schooluitval).
School als interventieplaats
Aangezien school een belangrijke plek inneemt in het leven van alle jongeren, lijkt dit een logische en
effectieve plaats om te interveniëren in het geval van problemen. Om schoolverzuim te voorkomen,
moeten onderwijs en jeugdhulp intensief op elkaar betrokken en afgestemd worden. Belangrijk dat er
een gedeelde visie op gedrag en aanpak ontwikkeld wordt.
Interventies op school op verschillende niveaus
Preventieve activiteiten meestal succesvoller dan activiteiten gericht op leerlingen die al uitgevallen
zijn. Volgens het three-tiered model kan op verschillende niveaus geïntervenieerd worden om te
komen tot een bij de behoefte van de leerling passende ondersteuning.
1. Interventies op niveau 1 betreffen interventies gericht op de schoolbrede basisaanpak voor
alle leerlingen (en ouders) bijv. schoolcultuur en gedragsverwachtingen
2. Interventies op niveau 2 betreffen extra ondersteuning (selectieve interventies) voor de groep
leerlingen die een verhoogd risico lopen op bijvoorbeeld onderwijsachterstand, verzuim of
gedragsproblemen.
3. Interventies op niveau 3 betreffen intensieve ondersteuning, trainingen en/of behandelingen
voor leerlingen die onvoldoende profiteren van de (tijdelijke) ondersteuning op niveau 2. Deze
intensieve ondersteuning komt bovenop de schoolbrede basisaanpak en de selectieve
interventies.
Op alle niveaus is een intensieve verbinding tussen jeugdhulp en onderwijs cruciaal voor
interveniëren.
Inzichtelijk maken van de ondersteuningsbehoeften kunnen verschillende theorieën aan gekoppeld
worden. Zoals de zelfdeterminatietheorie focust zich op drie psychologische basisbehoeften die
cruciaal zijn voor het welbevinden van leerlingen behoefte aan competentie, autonomie en relatie
(met anderen).
De behoefte aan relatie
Risicoleerlingen lijken meer kans te hebben op een succesvolle schoolloopbaan, wanneer zij een
warme en betekenisvolle band hebben met ten minste één volwassene in hun nabije omgeving, zoals
een leerkracht. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan relatie.
Professionals blijven echter voorbijgangers in het leven van leerlingen. Dat maakt het antwoord op de
vraag hoe leerkrachten en hulpverleners om moeten gaan met een relationele benadering bij
leerlingen met een complexe problematiek erg ingewikkeld. Het zou kunnen zij dat voor sommige
leerlingen in plaats van de behoefte aan relatie, mogelijk eerder de behoefte aan veiligheid en
welbevinden centraal gesteld zou moeten worden structuur en duidelijke verwachtingen erg
belangrijk. Daarbij is ook een affect neutrale, maar betrokken houding belangrijk.
Recent onderzoek naar de relatie binnen de Nederlandse context
LLINC (Leerkracht Leerling Interactie Coaching) is gericht op het verhogen van de sensitiviteit van
leerkrachten gericht op het aanvoelen van de werkelijke behoeften van leerlingen zo omgaan met
gedragsproblemen. De leerkracht wordt gestimuleerd om in allerlei concrete situaties het perspectief
van deze leerlingen te nemen en uitgedaagd om te onderzoeken hoe de eigen emoties van invloed
zijn op het handelen naar deze leerlingen en waar aanknopingspunten voor verandering liggen.
De ontwikkeling van intensieve geïntegreerde onderwijs-zorg programma’s
School2Care is gericht op jongeren tussen de 12-18 jaar met dusdanige meervoudige problematiek
dat zij de aansluiting met het onderwijs verliezen en voor wei verdere maatschappelijke uitval dreigt.
Het is een intensieve aanpak met een tijdelijk karakter, gericht op alle leefgebieden, met als doel
positieve participatie in de maatschappij. Er is sprake van een verlengd dagprogramma, waarbij
onderwijs centraal staat en behandeling volledig is geïntegreerd in het programma.