4.3 Forensische Orthopedagogiek – Samenvatting literatuur week 2
Onderwerp: Forensische diagnostiek met risicotaxatie instrumenten
Literatuur:
• Handboek Forensische Orthopedagogiek, Deel II: H14 t/m 17, 20 t/m 22
• Boek Uithuisgeplaatste jeugdigen: H2, interview Carolina, H3 en 4
• Boek Gevoel is explosief materiaal: H3
Doen a.d.h.v. van deze literatuur:
• Bekijken docu De kinderen van Ruinerwold aflevering 1 & 2
• Individueel beantwoorden vragen n.a.v. de docu en literatuur (zie format)
Doelstellingen blok 4.3:
- heb je kennis van de meest gebruikte theoretische modellen in het forensische werkveld over
ontstaan en instandhouding van grensoverschrijdend en strafbaar gedrag;
- weet je wat er wordt verstaan onder kindermishandeling en heb je kennis van de prevalentie van
mishandeling, de risicofactoren voor plegers, de gevolgen voor slachtoffers en effectieve behandeling
(voor daders en slachtoffers);
- heb je kennis van de ontwikkelingspaden van veelplegers en ken je risicofactoren voor delinquentie,
heb je zicht op de gevolgen voor persoonlijkheidsontwikkeling en psychopathologie en ken je
effectieve behandelmethoden voor antisociaal gedrag;
- heb je kennis van de risicofactoren voor verslaving, de comorbiditeit met stoornissen, effectieve
behandelingen en ken je de relatie met emotieregulatie- en impulscontroleproblematiek;
- heb je (waar van toepassing) kennis van diversiteit in prevalentie en behandeling van forensische
klachten.
Uitwerking:
Handboek Forensische Orthopedagogiek
H14 Wat is specifiek aan forensische orthopedagogische diagnostiek?
Forensische orthopedagogische diagnostiek = onderzoek naar kinderen en jongeren, hun
ouders/opvoeders, het systeem in bredere zin en de interacties tussen al deze systemen.
- Dossieranalyse → ouders/opvoeders (ontwikkelingsanamneses en uitgebreide heteroanamnese) en
jeugdige (autoanamnese) → Testen en observaties
➔ Het biopsychosociaal model, in relatie tot het ontstaan en de instandhouding van
gedragsproblemen bij jeugdige en opvoedproblemen bij ouders, staat centraal bij het
interpreteren van de onderzoeksresultaten.
Uitgangspunt biopsychosociaal model = dat gedragsproblemen vrijwel altijd mulicausaal
bepaald zijn.
Aanlegfactoren interacteren met kindertijdervaringen. Voorbeeld: gehechtheidsproblemen,
negatieve ervaringen zoals mishandeling/verwaarlozing/geweld, bijdragen trauma
gerelateerde problematiek, problemen gewetensontwikkeling INTERACTEREN MET
biologische kenmerken zoals lvb, temperament etc.
Andere factoren kunnen problemen versterken. Voorbeeld: buurt, opvoedingsvaardigheden
→ Cumulatie van risicofactoren
1
,Het specifieke van forensisch orthopedagogische diagnostiek
1. Forensische orthopedagogiek maakt standaard gebruik van zoveel mogelijk
informatiebronnen: informatie vanuit jongere/ouder is nog wel eens onvolledig/incorrect,
dossier onbetrouwbaar → verifiëren WEL nodig voor goed afgewogen oordeel. Nadeel:
betrekken vanwege privacy niet altijd mogelijk + maken onjuiste inschatting. Voorbeeld:
liegen vanwege strafvermindering, ontkennen.
2. Gebruik van risicotaxatie-instrumenten is een integraal onderdeel van de forensische
orthopedagogische diagnostiek: betrouwbare, valide instrumenten om schatting te maken
van risico. Voorbeeld: kindermishandeling, delinquentie → Dit is een continue proces (het
inschatten van risico’s); omstandigheden kunnen wijzigen, recidive vergroot/verkleind.
Risicotaxatie-instrumenten zijn superieur aan het ongestructureerde klinische oordeel.
Let op: validiteit wel matig → Ten onrechte aantal mensen hoog recidivegevaarlijk taxeren
(en andersom). Dit verbeteren is work in progress, perfecte voorspelling zal NOOIT mogelijk
zijn vanwege te veel factoren die een rol spelen.
3. Bij deze diagnostiek vrijwel altijd sprake van comorbiditeit = het tegelijkertijd voorkomen
van meerdere stoornissen. Dit maakt het verrichten van differentiaal diagnostiek onderzoek
vaak ingewikkeld.
Er kunnen ook binnen systeem problemen spelen die het gedrag beinvloeden.
4. Waar het bij pro-justitiarapportage gaat om het beschrijven van een toestandsbeeld
(beslisdiagnostiek) is er in de klinische praktijk van forensische orthopedagogische
diagnostiek veelal sprake van procesdiagnostiek: inzichten in aard en ernst kunnen
daardoor wijzigen, afhankelijk van hoe open en eerlijk de betrokkenen zijn op zaken die van
invloed kunnen zijn op de probleamtiek
Uiteindelijk op grond van allerlei overwegingen besloten wordt tot een hulpaanbod is het
belangrijk om de jeugdige en diens opvoeders/ouders zoveel mogelijk te betrekken → Om kans
van slagen van het hulpverleningstraject te maximaliseren.
- Uithuisplaatsing soms onontkoombaar als er gevaar dreigt (wel creëren van leefklimaat om
de ontwikkelingskansen van jeugdige te bevorderen).
H15 Classificatie, screening en diagnostiek van een LVB
Verstandelijke beperking vier gradaties: licht, matig, ernstig, zeer ernstig.
→ Classificeren = indelen van verschijnselen in groepen op grond van overeenkomst in
eigenschappen of kenmerken.
Intelligentietests: persoon vergelijken met anderen die dezelfde kenmerken hebben (geslacht en
leeftijd).
Carl Gauss; model om bepaalde eigenschappen dat makers van intelligentietests gebruikt hebben om
de verdeling van intelligentie te beschrijven → Gemiddelde is 100 en daarnaast heb je een groep
links en rechts. Wat is afwijkend van de norm op basis van cijfers, maar ook maatschappelijk?
➔ VB = Tenminste 2 SD onder het gemiddelde van een valide intelligentietest.
Verstandelijke beperking = Beperkingen gedurende ontwikkelingsperiode, op alle levensterreinen
van een individu zichtbaar waarbij er tekorten ontstaan in zowel het verstandelijk als het adaptief
functioneren.
2
,Problemen gebruik van intelligentietest als indicator voor VB =
- Rekening houden met verschil tussen assumpties die onderliggend aan intelligentietest en
de werkelijke situatie. Voorbeeld: de score ligt aan de constructie van de test, onzekerheid.
Bruijn en collega’s; wijzen op anomalie in het uiteinde van de linkerzijde van de
normaalverdeling ‘’pathological bump’ = een tweede kleine normaalverdeling met een IQ-
gemiddelde, 35 tot 70, veroorzaakt door een onverwachte pathologische ontwikkeling ten
gevolge van syndromen, letsels etc.
- Hoe stevig is het construct van een intelligentietest. Voorbeeld: normering aanpassen
gedurende de jaren aangezien IQ-scores hoger zijn geworden en niet meer te vergelijken zijn
met de IQ-scores van jaren geleden→ ‘’Flyn-effect’’ = verschil testscores door inflatie van
normen (verandering van normen in de samenleving).
Nadeel: testen laten overschatting ware IQ, normen verouderd.
Er zijn ook forse verschillen tussen de scores van twee testafnames bij LVB kinderen, meten
niet dezelfde constructen, intelligentie niet meer vergelijkbaar onderling.
Dus, voorzichtigheid in IQ-cijfers (moeilijk vaststellen, ontwikkeling, beïnvloed door factoren)
Adaptief functioneren = hoe de persoon omgaat met anderen en met de taken en zaken in de
voor hem of haar relevante omgeving, belangrijk voor ernst verstandelijke beperking.
- Conceptuele (geheugen, kennis), sociale (gedachten en gevoelens), praktische vaardigheden
(leervermogen, zelfmanagement) → Omgaan met dagelijkse taken vergelijking gemiddeld
4 kenmerken uit DSM-5 voor verstandelijke beperking
1. IQ (50-85)
2. Adaptieve vaardigheden
3. Leeftijd waarop probleemgedrag is ontstaan (0-25)
4. Problemen op verschillende levensterreinen
→ Het is soms te verantwoorden dat andere groepen ook tot LVB behoren hierdoor.
→ Ook de mate van behoefte aan ondersteuning kan variëren.
Kaal; Het hebben van LVB of het functioneren op LVB? NIET 1 groep LVB.
Zes oorzaken van LVB (Moonen)
1. Mensen op grond van specifieke kenmerken bekend is dat er sprake is van LVB: syndromen
die samenhangen met LVB zoals Foetaal alcohol spectrumstoornis.
2. Mensen die op grond van een (bijkomende psychische) ziekte of ongeval zijn gaan behoren
tot de groep mensen (die functioneren op het niveau van mensen) met LVB: bijv. door
traumatische hersenschade verminderde cognitieve en adaptieve vaardigheden.
3. Mensen die als kind in een achterstandspositie zijn opgegroeid: achterstand in taal,
adaptieve vaardigheden, kennis NL cultuur (1/3 van kinderen uit lage SES heeft LVB).
4. Mensen die in hun jeugd veel (3 of meer) vroegkinderlijke traumatische ervaringen hebben
meegemaakt. Zie onderzoek ACE H11, vaak sprake van ‘’Dosis-responsrelatie’’; negatieve
langertermijneffecten nemen toe bij accumulatie van het aantal ACES, zeker daar waar er
sprake is van gebrek aan goede hechtingsrelatie met ten minste 1 hechtingsfiguur
→ ACE invloed op structuur en werking hersenen, cognitieve ontwikkeling, blijvende invloed
op functioneren van LVB niveau van individu.
5. Mensen die niet voldoen aan de DSM-5 kenmerken voor LVB maar, als er op enig moment
in hun leven gekeken wordt naar hun intellectuele en adaptieve prestaties, daar wel aan
3
, voldoen op grond van verminderde cognitieve of adaptieve vaardigheden: Oorzaak;
tijdelijk, slechte nauwkeurigheid onderzoeksinstrumenten, invalide omstandigheden.
Voorbeeld: cognitieve achteruitgang instelling, gevolg verslavingsproblematiek.
6. Iemand als een persoon met (of functionerend op het niveau van) een LVB classificeren is
op grond van foutieve interpretatie van testresultaten: test niet sensitief genoeg voor
persoon, slecht testmoment waardoor resultaten geen goede weerspiegeling zijn.
Uitgebreid diagnostisch onderzoek nodig voor vaststellen LVB (IQ, adaptief, psychisch, emotioneel)
➢ Screenen: SCIL, SAF → betrouwbaar en snel mogelijk worden gedaan
SCIL = screener intelligentie en licht verstandelijke beperking, 10 minuten, snel, 14 vragen
(client 14+), risico voor functioneren.
SAF = vermoeden LVB (client 8-9 jaar), laagdrempelige screening, risico voor functioneren
Daarna kan verder onderzoek gedaan worden naar sterke en zwakke kanten van de
jeugdige met o.a. VALT (ontwikkelingsprofiel → bruikbaar bij ondersteuning), ALT,
Verschillen en overeenkomsten tussen mensen met een LVB → Zou uitgangspunt voor diagnostiek
moeten zijn!
Dauma en collega’s; richtlijn diagnostiek onderzoek LVB: kenmerken LVB, aanbeveling constructie
diagnostische instrumenten en afname, gebruik en keuze instrumenten.
- Kijk naar verklarende factoren van gedrag
- Dynamische samenspel (genetisch domein, neurobiologisch domein, cognitief domein,
emotionele domein, lichamelijke domein, invloed opvoeding en omgeving)
Instrumenten kunnen zonder (WISC) of met aanpassingen worden gebruikt voor LVB.
Mensen met LVB hebben vaker moeite met bepaalde vragen, namelijk vragen over:
(zelf)reflectie vereisen, iemand verplaatsen in situatie of persoon, eigen peroon(lijkheid) en
emoties in relatie tot anderen, tijdsperiode, abstract, moeilijke begrippen, lang en meerdere
boodschappen.
Dit vraagt extra vaardigheden van diagnosticus (aanpassing, normvergelijkingen, rekening houden)
→ Aandacht voor creëren van positieve en veilige omgeving die de respondent stimuleert en
faciliteert om zijn of haar best te doen en eerlijk te antwoorden.
H16 diagnostiek van gehechtheid
Gehechtheidservaringen kunnen van grote invloed zijn op de ontwikkeling van kinderen en een rol
spelen bij het ontstaan van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.
➔ Adequate screening en diagnostiek van verstoorde gehechtheid van belang!
Het diagnostische proces bestaat uit drie onderdelen:
1. De reconstructie van de geschiedenis van de prenatale en vroegkinderlijke
gehechtheidsontwikkeling (gehechtheidsgeschiedenis)
2. Een beoordeling van de kwaliteit van de interacties tussen het kind en de primaire opvoeders
(Interactie tussen opvoeders en kind)
3. Onderzoek naar het gehechtheid gerelateerde probleemgedrag van het kind
(gehechtheidsgerelateerd probleemgedrag)
Gehechtheidsrelaties = mate waarin kind nabijheid zoekt van diens opvoeder in geval van stress en
negatieve emoties, en in hoeverre de opvoeder vervolgens in staat is om te fungeren als veilige
4