Samenvatting sociale ontwikkeling van het
schoolkind
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1: inleiding
Sociale competentie: als kinderen goed met andere kinderen omgaan (samen
spelen, samen werken en samen delen) en in staat zijn alledaagse bij de leefijd
passende problemen (lastige situaties en conficten) op te lossen.
Paragraaf 2: sociale vaardigheden
8 basisvaardigheden voor sociale competentie:
- Relaties met anderen
- Oog hebben voor de ander
- Overleggen met de ander
- De ander aanvoelen
- Beheersen van eigen emoties
- Controleren van eigen gedragingen
- Oplossen van problemen
- Respecteren van regels
Paragraaf 3: aspecten van sociale competentie
Situatie: gedrag dat in de ene situatie sociaal competent is, is dat in een andere
situatie niet.
Niet alleen in alledaagse situaties adequaat kunnen handelen, maar ook in
nieuwe, onverwachte of gespannen situaties.
Integraal begrip: de sociale competentie bestaat niet uit een verzameling losse
elementen, maar vormt één ondeelbaar geheel waarin ook emotionele en
cognitieve kanten aanwezig zijn, zoals het reguleren van de eigen emoties en het
nadenken over oplossingen.
Perspectief van betrokken personen: afhankelijk van het perspectief van waaruit
men kijkt, kunnen bepaalde gedragingen zowel sociaal competent als sociaal
incompetent worden waargenomen.
Paragraaf 4: het ik en de ander
Aanvankelijk zijn het ‘ik’ en ‘de ander’ twee gescheiden gebieden. Het jonge kind
is sterk op zichzelf geconcentreerd en ervaart vooral de geborgenheid binnen het
gezin. Later, als het kind in contact komt met andere kinderen, ervaart het dat
het niet alleen op de wereld is. Het kind merkt dat deze nieuwe ontmoetingen
alleen goed kunnen verlopen als het rekening houdt met andermans belangen.
Paragraaf 5: een verwant begrip
Perspectief nemen: het vermogen om onderscheid te maken tussen het eigen
belang en dat van anderen.
- Gevoelens van zichzelf en de ander te begrijpen
- Begrijpen dat het eigen gedrag invloed heeft op de gevoelens van anderen
, - Het vermogen om niet alleen te reageren op uiterlijk waarneembaar
gedrag, maar om ook te letten op wat andere kinderen beweegt en zich af
te vragen waarom andere kinderen zich zo gedragen.
Herhaaldelijk is vastgesteld dat kinderen die niet in staat zijn tot perspectief
nemen minder populair zijn, vaker worden afgewezen en geen vrienden hebben.
Ook hun gedragingen zijn dikwijls problematisch, terwijl hun schoolprestaties
achterblijven.
Paragraaf 6: ontwikkelingsverloop van sociale vaardigheden
Belangrijke stappen in de sociale ontwikkeling zijn
- 0–2 jaar: rudimentaire interacties met omgeving.
- 2–3 jaar: rudimentaire relaties met andere kinderen; het is meer spelen in
aanwezigheid van elkaar dan met elkaar.
- 3–5 jaar: relaties buiten het gezin; meer interactief samenspelen.
- 6–11 jaar: relaties buiten het gezin nemen in belangrijkheid toe;
ontwikkeling van vriendschappen; participatie in groepsverband; begrip
voor regels.
Het blijkt dat tijdens de eerste jaren in het basisonderwijs de sociale ontwikkeling
in een sterk stijgende lijn vooruitgaat. Daarna verloopt de sociale ontwikkeling in
een veel trager tempo en neemt deze zelfs even af, om in de laatste twee jaar
van de basisschool weer licht omhoog te gaan. De geringe sociale vooruitgang
tijdens de middenjaren van de basisschool wordt toegeschreven aan de sterke
nadruk die er in die fase ligt op de cognitieve ontwikkeling.
Paragraaf 7: sociale ontwikkeling en probleemgedrag
Sociaal incompetent gedrag wordt beschouwd als één van de sterkste
voorspellers van toekomstig probleemgedrag. Kinderen die sociaal competent
gedrag vertonen…
- volgen hogere vormen van onderwijs;
- beschikken over betere sociale en communicatieve vaardigheden;
- zijn meer sociabel en coöperatief;
- zijn minder agressief;
- hebben meer vrienden;
- zijn fysiek gezonder;
- hebben minder kans op verslaving en criminaliteit
Behalve het gemis aan vrienden is vastgesteld dat kinderen met onvoldoende
sociale vaardigheden veel gedragsproblemen geven, uiteenlopend van agressie
tot angst en van alcoholverslaving tot delinquentie.
Paragraaf 8: socialisatie
De sociale ontwikkeling voltrekt zich op drie
gebieden: het gezin, de school en de vrije
tijd, ook wel het eerste, tweede en derde
(opvoedings)milieu genoemd.
, Hoofdstuk 2
Paragraaf 1: inleiding
Kinderen zijn vooral de eerste jaren sterk afhankelijk van hun omgeving, met
name de ouders. De wijze waarop ouders met hun kinderen omgaan, is sterk
bepalend voor hun verdere ontwikkeling.
Paragraaf 2: opvoeding
3 basiskenmerken van opvoeden:
- Ondersteunen: warmte bieden, responsief zijn, betrokkenheid tonen,
affectie geven
o Overbeschermen --- ondersteunen --- liefdeloos opvoeden
- Controleren: reguleren, monitoren, belonen van goed gedrag, straffen
o Autoritair opvoeden --- controleren --- permissief opvoedern
- Autoritatief opvoeden: luisteren en overleggen, uitleg geven, consistent en
flexibel optreden, autonomie verlenen. Zelfstandigheid, samenwerking en
verantwoordelijkheid bijbrengen.
o Onverschillig --- autoratief --- angstig
Paragraaf 3: opvoeden en sociale ontwikkeling
3 aspecten zijn belangrijk bij de sociale ontwikkeling van kinderen:
1. Warmte: het kind voelt zich 100% geaccepteerd en ervaart een duidelijke
veiligheid, affectie en geborgenheid. Het leert om controle te krijgen over
het eigen gedrag en emoties.
2. Responsiviteit: ouder reageert adequaat op signalen van het kind. Het kind
leert rekening te houden met andere kinderen.
3. Regulering: dat ouders eisen stellen, grenzen aanbrengen en regels
hanteren. Kinderen leren normen en waarden van hun ouders.
3 aspecten die de sociale ontwikkeling belemmeren:
1. Agressief opvoeden: botte macht, fysiek geweld, te streng, geen
vertrouwen. Kinderen gaan zich zelf ook agressief gedragen.
2. Permissief opvoeden: geen grenzen, geen consequenties. Kinderen raken
gefrustreerd als iets niet naar hun zin is, kunnen zich niet beheersen.
3. Liefdeloos opvoeden: ontbreken van warmte en waardering, veiligheid en
geborgenheid. Kinderen raken niet gehecht en hebben geen veilige basis
waarvandaan ze de wereld kunnen verkennen.
Paragraaf 4: invloed van broers en zussen
Binnen het gezin nemen de brussen een eigen plaats in en bespreken zij met
elkaar andere zaken dan met hun ouders. Ze vertellen elkaar eerder wat ze
hebben meegemaakt en geven elkaar ook steun. Deze interacties tussen de
kinderen onderling leiden in zekere zin tot een aparte groep, een subsysteem.
Een negatieve opvoedingsstijl leidt vaak tot negatieve relaties tussen de brussen,
maar andersom is het ook waar (‘fellow-travelers’). Als bepaalde kinderen
worden voorgetrokken of achtergesteld heeft het subsysteem een negatieve
invloed op de sociale ontwikkeling van het kind.