College 1:
Komt psychopathologie vaker voor bij jongens of bij meisjes?
XY chromosoom maakt jongens kwetsbaarder voor psychopathologie
Ontwikkelingsperspectief moet worden aangenomen als je kijkt naar psychopathologie in de
kindertijd. Normale ontwikkeling is van belang om afwijkend gedrag te definiëren.
Kenmerken die passen bij normale ontwikkeling:
Vroege kindertijd: bedplassen, driftbuien, separatie-angst
Midden kindertijd: bang in donker, beweeglijk
Adolescentie: experimenteren, grenzen verkennen stemmingswisselingen.
Ontwikkelingsperspectief bij psychopathologie. Niet elke stoornis ontstaat op elke leeftijd
Vroege kindertijd: pervasieve ontw. Stoornissen, ernstige leerproblemen, encopresis, slaapproblemen
Midden kindertijd: adhd, odd, ticstoornis, angsstoornis
Adolescentie:
Ontwikkelingsperspectief van expressie van de stoornis. Voorbeeld: depressie
Vroege kindertijd: ontroostbaar huilen, slaapproblemen
Midden kindertijd: prikkelbaar
Adolescentie: somberheid, sociale isolatie
Altijd het leeftijd van een kind meenemen als je het kind onderzoekt en vergelijken met normale
ontwikkeling + kijken hoe de stoornis zich tot ontwikkeling komt.
Wanneer sprake van psychopathologie?
1. Klachten: lichamelijk functioneren, gedrag (agressief?), emoties, cognities (gedachte zoals
dwanggedachte) en relaties (moeilijk vrienden maken, moeilijk communiceren, moeilijk int e
leven)
Wanneer klachten?
1. Passen ze niet bij de leeftijd?
2. Niet/zeer moeilijk te corrigeren
3. Het algemeen functioneren ernstig nadelig beïnvloedt. Algemeen functioneren valt onder
meerdere leefgebieden zoals niet meer naar school willen of niet sporten
4. Het kind zelf en/of de omgeving doen lijden
5. Uiteindelijk moeilijk ontwikkeling doen stagneren.
Of bepaalde kenmerken als stoornis kunt zien is deels afhankelijk van sociaal-culturele context.
Sommig gevoel/ gedrag kom je niet snel mee in de problemen in het dagelijks functioneren.
BV: sociale angst (verlegenheid): dat is in collectivistische culturen (wij cultuur) is dat
minder vaak belemmerend dan in individualistische culturen.
Classificatiesystemen: voordeel is dat je een hoop informatie kan beperken tot een leiner formaat
2 veelgebruikte systemen:
1. International classification of diseases: ICD (publicatie ICD-11: 2018, maar pas effectief in
2022; nu werken we nog met ICD-10) WHO = World health organization
2. Diagnostic and statistical manual of the mentaldisorders DSM (nu: DSM-5). Ontwikkeld door
APA = American psychiatric association.
Beide systemen komen in stand door consensus experts. Elke versie is anders op basis van de nieuwste
inzichten en ‘afspraken’
,Beide kunnen worden ‘vertaald’ naar elkaar. Ze maken deels gebruik van dezelfde codes, kijken beide
goed naar in welk classificatiesysteem ze zitten.
Voordelen vd classificatiesystemen:
- Internationale eenduidigheid; door het sterk samen te vatten is communicatie erover veel
makkelijker. Hierdoor wordt het beleid veel beter ondersteund. Het onderwijs erover is
eenduidiger. Er is geen ruis meer van wat specifiek geclassificeerd wordt als een stoornis.
- Duidelijke beschrijving kern problematiek:
- Richtinggevend voor behandeling.
Nadelen:
- Haalt heel veel informatie weg uit de casus, alleen de kern wordt beschreven. Mogelijk wordt
het te sterk gereduceerd.
- Categoriale indeling: ‘er is wel/geen stoornis’. Als er geen sprake is van een stoornis, moet
een persoon dan ‘lijden’ onder de symptomen?
- Suboptimale basis voor behandeling. Je hebt juist heel veel informatie van de context nodig
om iemand goed te gaan behandelen.
ICD-11 is een classificatie van alle ziektes. Deze is veel breder. Alleen hoofdstuk 6 heeft het over alle
psychische stoornissen.
Wat doe je als je een classificatie maakt volgens DSM-5:
- Opsomming van alle aanwezige stoornissen
- Uitgebreid specficaties & stressoren benoemen (V en Z codes)
- Ernst: per stoornis
- Niveau van functioneren: dit wordt gedaan door de WHO DAS ( WHO disability assessement
schedule) 36 items over 6 domeinen: communicatie, mobiliteit, zelfzorg, sociale omgang,
activiteiten en deelname aan de gemeenschap
- Als je 0% scoort ben je goed functionerend, 100% is volledig afhankelijk.
DC: 0-5 (2016) Diagnostic classification of mental health and developmental disorders in infancy and
early childhood, zero to five.
- Specifiek voor kind stoornissen.
- Maakt gebruik van een assenstelsel om stoornissen te classificeren
As I: Noteer alle stoornissen die aanwezig zijn. Beschrijf de problematiek. (mentaal)
AS II: Relationele context: vooral bij jonge kinderen erg van belang doordat ze sterk gevormd worden
door relaties met verzorgers. Gedrag, affect, betrokkenheid.
AS III: Medische problemen of ontwikkelingsstoornissen (biologisch). Conditie: denk aan
ondervoedingen bv. Meer lichamelijk.
AS IV: Psychosociale stressoren: kan ook bij de ouders spelen. Stressor kan zijn: schulden, huiselijk
geweld.
AS V: Niveau van ontwikkeling:
Risico en beschermende factoren zijn van belang voor de etiologie en de type behandeling.
Factoren die behandeluitkomst voorspellen: kind en gezinsfactoren uit je hoofd leren.
Family disorganization: minder sturing, of juist te veel. Coherentie (samenhang) en flexibiliteit.
,Aandachtspunten bij classificatie:
- Classificatie: alleen beschrijvend (niet verklarend)
- Classificeren is NIET diagnosticeren. Classificeren is alleen in een hokje indelen.
- Diagnosticeren is uitgebreider dan classificeren en houdt in:
a. Nauwkeurig leren kennen. Het gaat verder dan alleen beschrijven. Kijken wat er aan de
hand is, wat er al geprobeerd is en hoe de omgeving erop heeft gereageerd.
b. Hypothesen vormen obv informatie over:
1. Symptomen
2. Onstaansgeschiedenis
3. Relatie
Classificeren: semi-gestructureerde klinische intervies (ADIS, SCID) met ouders en kind >DSM5
classificatie
Diagnosticeren: classificeren, in kaart brngen levensgeschiedenis, risico- en beschermende factoren in
kind en omgeving, eerdere interventies + effect daarvan.
Betrouwbaarheid van classificaties:
- Rond .50 per stoornis (carr,2016). Als er meerdere diagnostisus beide een classificatie maken
is er een lage overeenstemming. Het blijft lastig om op hetzelfde uit te komen bij meerdere
metingen.
Validiteit: binnen stoornissen:
- Grote heterogeniteit in hoe de stoornis eruit ziet en de klachten ervaart.
- Verschillende onstaansmechanismen / risico factoren
- Verschillende medicatie effectief
Tussen stoornissen:
- Overlap in symptomen: definitie van symptomen zijn niet 100% van elkaar gescheiden.
- Hoge comorbiditeit: komen vaak samen voor.
Onderliggend model psychopathologie:
- DSM en ICD – zijn gestuurd op een medisch model van psychische aandoeningen. De
indeling van ‘wel of niet’ iets hebben. Dit past goed bij medische ziektes, maar niet bij
psychische aandoeningen.
Een dimensioneel model: normale verdeling van bepaalde eigenschappen, past veel beter bij
psychische stoornissen.
Dimensionele benadering: archenbach system of emperically based asessement (ASEBA) o.a
gebruikt in CBCL (aanwezigheid van concrete vragen worden hiermee gemeten)
- Op basis van deze instrumenten kom je tot een bepaald niveau in een dimensie.
- Twee valide dimensies zijn bv: internaliserende problemen en externaliserende problemen.
Deze zijn onafhankelijk van elkaar. Hoe hoog je scoort op het een, heeft geen invloed op de
ander.
Dit soort dimensies past beter bij psychopathologie.
Classificeren vs dimensioneel meten:
1. Als je classificeert ga je indelen in categorieën. Bij dimensioneel scoor je op een glijdende
schaal (breder spectrum)
2. Voordeel aan classificeren is dat je makkelijker communiceert, bij dimensioneel is dat
moeilijker.
3. Zwart wit – vs graduele verschillen bij dimensioneel meten. Je doet meer recht aan wat er
precies gaande is
4. Verandering niet makkelijk te meten bij classificeren, wel makkelijk bij dimensioneel.
, DSM-5 is gebaseerd op westerse cultuur:
- Gedrag moet afwijkend zijn/ problemen opleveren binnen sociaal-culturele context. Er is wel
meer aandacht naar cultuurspecifieke uitingen van stoornissen.
Maatschappelijke discussie: DSM-5 leidt tot over diagnostisering; Allen Frances heeft gewezen op de
rol van de farmaceutische industrie.
College 2: slaapstoornissen
Primaire slaapstoornissen: verstoring van de slaap die niet door iets anders wordt veroorzaakt.
Slaapproblemen wordt vooral als symptoom gezien die veroorzaakt wordt door andere stoornissen.
Secundaire slaapstoornissen: kunnen veroorzaakt worden door andere stoorrnissen
Comorbide slaapstoornissen: stoornissen die samen gaan met andere stoornissen waarbij niet
duidelijk is wat eerst komt (depressie + slaapstoornis of juist slaapstoornis + depressie)
De functies van slaap:
- Rust (energiebesparing)
- Herstel (bv immuunsysteem): nodig voor dagelijks functioneren en om te overleven. Aanmaak
en distributie van groeihormoon vindt vooral plaats in de REM periode van de nacht.
- Groei van de hersencellen, lichaam
- Geheugenprocessen (reorganisatie in de hersenen) consolidatie van het lange termijn
geheugen.
Wisselwerking tussen slapen en waken speelt een belangrijke rol: verstoring heeft negatieve effecten
op functioneren overdag. Je kan nooit zeggen ‘ik slaap te weinig’, het is een subjectieve observatie op
het functioneren.
Kenmerken van slaap:
- Slaap heeft biologische factoren en gedragsmatige factoren waar het door gereguleerd wordt.
Je gedrag heeft er ritme op.
- Bestaat uit meerdere fasen en heeft vele functies. Slaaparchitectuur: aan de hand van een EEG
kan je onderscheiden wanneer iemand in een diepe slaap of een REM slaap is.
- Slaap verandert met de leeftijd.
In het begin van het leven is het gemiddeld ongeveer 16-18 uur. REM slaap is 55%, voordat een kind
geboren is is dat percentage nog groter.
Bij net geboren kinderen begint het gelijk met REM slaap. REM begint in de eerste zes maanden:
Circadiane ritme: kind leert dag en nacht verschillen, dit wordt biologisch in het CNS opgeslagen.
Bij zes maanden is de slaapcyclus ongeveer 50-60 min. Nadat het Circadiane ritme is opgestart
(melatonine afgifte) dan veranderd de slaap architectuur en begint het kind met NREM slaap. Het vele
bewegen tijdens de REM slaap neemt ook af.
Tijdens de REM slaap heb je veel activiteit in de hersenen, hierdoor beweeg je veel.
Bij 5-6 jaar heb je een slaapcyclus van ong 90 min, hier lijkt het slaappatroon op die van een
volwassene. REM slaap is terug gelopen naar 20%. TST (totale slaap tijd) is 10-15 uur.
Prevalentie: verschillende getallen.
Waarom?
- Er zijn verschillende manieren van meten
- Verschillende leeftijden
- Verschillende culturen
- Veranderende definitie (criteria)