100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Klinische Neuropsychologie €3,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Klinische Neuropsychologie

11 beoordelingen
 629 keer bekeken  44 keer verkocht

Samenvatting van alle hoofdstukken voor klinische neuropsychologie

Voorbeeld 5 van de 123  pagina's

  • Nee
  • H1 t/m 13
  • 6 april 2015
  • 123
  • 2014/2015
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (5)

11  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: juliadormans98 • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: maaikewinter • 6 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: ingedewolf • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: lauragerritzen • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Isakesauly • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: mirtexo • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Amykinnaer • 6 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
Marije001
Samenvatting Klinische Neuropsychologie
Hoofdstuk 1 Klinische neuropsychologie: een historische schets
Hippocrates leerde zo’n 400 jaar voor Christus dat al het (afwijkend) gedrag en
gevoel voortkwamen uit de werking van de hersenen. Hij probeerde anderen,
vaak tevergeefs, ervan te overtuigen dat het onjuist was om verschijnselen toe te
schrijven aan buitenaardse krachten zoals de goden.

In de geneeskunde van de Grieken en Romeinen zag men het lichaam als een
samenstel van een aantal elementen: water, vuur, bloed en slijm. Die moesten in
een goede balans zijn, anders was er sprake van ziekte. Dat gold ook voor het
mentaal functioneren.

René Descartes had de opvatting dat de ziel een ongedeelde, zelfstandige
maar immateriële eenheid is. De ziel lokaliseerde hij in een holte in het hoofd, de
pijnappelklier of epifyse.

Duitse arts Franz Joseph Gall zei: er is een groot aantal mentale organen, gelegen
in de grijze schors van de hersenen. Dit leidde onder meer tot de frenologie.
 Tegelijkertijd was zijn benadering achteraf gezien de basis van onze
hedendaagse opvattingen over de werking van de hersenen.
In Frankrijk werden in de 19e eeuw Galls opvattingen getoetst met de
zogenaamde clinicoanatomische methode: men bestudeerde bij patiënten
met hersenletsel de uitvalsverschijnselen op het gebied van bijvoorbeeld taal,
geheugen of waarneming, en na het overlijden werd de plaats van de laesie
gerelateerd aan de aard van de functionele stoornis.

De celtheorie
Een van oudsher belangrijk vraagstuk bij de hersenen-gedragdiscussie is dat van
de lokalisatie. De Grieken kenden 3 zielen:
- Een voor het overleven (via voedselopname; aanwezig bij de plant)
- Een voor activiteiten van een organisme in relatie tot de omgeving (zoals
bij een dier)
- Een hogere-ordeziel, die een onderscheid kon maken tussen wat goed en
fout was om te doen. De Grieken duidden die aan als
psychikonhegemonikon, het sturend principe.
 De mens bezat als enige alle 3 de vormen!

De weinige filosofen die ook de anatomische structuur onderzochten, meestal bij
een dier maar soms ook bij een mens, merkten op dat er holtes waren in de
hersenen, de hersenventrikels, die toen echter ‘cellen’ werden genoemd. Deze
‘cellen’ werden gezien als de plaats van de geest. Daarbij werd de geest
opgedeeld in verschillende functies:
- In de 1e cel zou de informatie uit de verschillende zintuigen
binnenkomen; deze cel werd de sensus communis genoemd; de
verenigde zintuigen
- Vervolgens zou in de 2e cel het beeld geïnterpreteerd worden: wat stelde
het beeld voor? Deze vraag had ook een affectieve component: hoe
belangrijk is het beeld voor mij?
- Vervolgens werd het beeld opgeslagen in de 3 e cel: memoria ofwel het
geheugen.

Deze celtheorie over de geest is tot op de dag van vandaag de basis van de
ideeën over de cognitieve psychologie. Kenmerk is dat het om een algemeen

1

,systeem van informatieverwerking gaat: de geest kan alle informatie verwerken,
er zijn geen aparte functies voor visuele of auditieve beelden, voor muziek of
voor taal etc. ander kenmerk is dat het om een opvatting over de geest van
iedereen gaat: de theorie gaat niet in op individuele verschillen.
 Cognitieve modellen beschrijven de werking van mentale processen in het
algemeen.

Fysiognomogie: interpretatie van het gelaat. De vorm van iemands gelaat,
maar ook van het totale uiterlijk, werd gezien als een reflectie van het karakter
van die persoon.
Rond 1750 bloeide de fysiognomie plotseling sterk op in West-Europa, vooral door
een boek dat de Zwitserse dominee Johann Lavater erover schreef. Het waren
niet zozeer wetenschappers die hierin geïnteresseerd waren, maar mensen zoals
priesters en dominees voor wie een goede mensenkennis belangrijk was.

Descartes: een ongedeelde geest
 Zijn eerste en beroemdste axioma was: ‘Ik denk, dus ik ben’.
Cruciaal was zijn uitgangspunt dat de mens kon worden opgedeeld in 2
substanties:
- Het lichaam, ofwel de resextensa
- &De geest, ofwel de rescogitans. De rest cogitans is niet materieel.
En hoewel de geest dus niet bestaat uit materie en geen ruimte inneemt,
meende Dascartes dat deze wel op een speciale plaats gehuisvest was. Hij wees
daarvoor een holte aan in het midden van het hoofd die niet verdeeld was over
de 2 hersenhelften: de epifyse of pijnappelklier.

Descartes zag deze rescogitans als een soort bestuurder: vanuit het hele lichaam
kwamen via de zenuwen berichten over de buitenwereld binnen, en op basis van
herinneringen, die volgens Descartes in het weefsel van de hersenen waren
opgeslagen, werden weer boodschappen teruggestuurd, waardoor de ledematen
konden bewegen. Hiermee beschreef Descartes feitelijk het idee van de reflex.
 Een volgende belangrijke stap werd gezet toen Gall beweerde dat de geest
niet in een holte midden in de hersenen gezocht moest worden, maar juist
aan de buitenkant van de hersenen.

Gall en het lokalisatievraagstuk
 Voor Gall, die wist dat gedrag een gevolg was van de werking van de
hersenen, was het idee dat gedrag af te lezen zou zijn uit de
gelaatstrekken niet logisch.
Hoewel de gevestigde wetenschappelijke orde eigenlijk niets moest hebben van
de lokalisatie-ideeën van Gall, moest men na enige tijd erkennen dat enkele
principes wel correct waren, zoals het idee dat de cortex cruciaal was en dat
bepaalde functies wel degelijk een strikte lokalisatie kennen. Deze ideeën
vormen de basis van hedendaagse cognitieve neurowetenschappen.

Gall stelde plannen op voor een nieuwe psychologie, die hij liever Organologie
of Kraniologie (schedelleer) noemde. Om te beginnen veronderstelde hij dat alle
psychologische functies, of het nu ging om kennis, gevoel of geneigdheid tot een
bepaald gedrag, aangeboren waren.
 Gall meende dat er aparte organen waren voor taal, muziek en rekenen,
maar ook voor bijv. moederliefde. Daarmee brak Gall met de klassieke
opvatting van een algemene informatie verwerkende geest die in stat is
om alle soorten informatie te verwerken.


2

,ten slotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de
hersenen zitten, maar aan de buitenkant, de cortex.
 Belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van
onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude
idee van een ziel en een ongedeelde geest.

Gall ging ervan uit dat mensen kunnen verschillen in aanleg voor bepaalde
functies. Als een functie beter is, betekent dat: beter georganiseerd en groter in
omvang. Dat is al zo bij de ontwikkeling van de vrucht in de moederschoot.
Vanwege de grotere omvang van een orgaan, zal de schedel zich eromheen
vormen en een knobbel vertonen.
Hij veronderstelde ook dat die organisatie voor alle mensen, zelfs ook voor
dieren, gelijk was: hetzelfde orgaan zat op dezelfde plaats, en was alleen groter
of kleiner, al naargelang de aanleg.

Flourens verrichte experimenten met duiven, bij wie hij systematisch
beschadigingen aanbracht aan de hersenen en waarmee hij meende aan te tonen
dat het niet om de plaats van een laesie ging, maar om de omvang van de
beschadiging bepaalde welke functies uitvielen.
De clinicoanatomische methode
Clinicoanatomische methode: De werkwijze om de lokalisatie-ideeën te
toetsen door bij patiënten met een focaal hersenletsel de specifieke
uitvalsverschijnselen in kaart te brengen.

In 1861 werd de discussie over lokalisatie van taal opnieuw gevoerd in de
Antropologische Sociëteit in Parijs, nadat Paul Broca aldaar de hersenen had
getoond van één van zijn patiënten, mijnheer Leborgne. De man was al vele jaren
in het ziekenhuis, deed daar allerlei klusjes, maar kon niet anders zeggen dan
‘tan’. Toen Leborgne overleden was, bleek hij inderdaad een laesie in het voorste
deel van de hersenen te hebben. Die laesie zat echter niet op de plaats waar Gall
dacht dat taal zat, maar meer aan de zijkant, aan de voet van de 3 e
frontaalwinding. Dat gebied noemen we daarom het gebied van Broca.
 Broca volgde Bouillaud ook in de interpretatie van de functie die daar
gelokaliseerd zou zijn, namelijk niet de taal in zijn geheel, maar alleen het
mechanisme om woorden uit te spreken.

Broca merkte op dat de (taalgebonden) laesie eigenlijk altijd in de
linkerhersenhelft zat. In 1865 poneerde hij daarom de stelling dat we met de
linkerhersenhelft spreken. Dat was op dat moment een vreemde opvatting.
 Wat men (en niet Broca) ook deed, was een koppeling leggen tussen deze
asymmetrie in lokalisatie van taal en de opvallende handvoorkeur bij de
mens. De meeste mensen hebben een voorkeur voor de rechterhand. Dit
werd direct geassocieerd met de lokalisatie van taal, en nog steeds wordt
door velen deze koppeling gelegd.

Charcot was een veelzijdig neuroloog, met een sterk ontwikkelde klinische blik,
gevoelig voor kleine verschillen in neurologische symptomen. Hij heeft met zijn
leerlingen diverse nieuwe ziektebeelden beschreven, zoals multiple sclerose
(MS), amyotrofe laterale sclerose (ALS) en het syndroom van Gilles de la Tourette.

Men zag nu ook patiënten die andere taalstoornissen hadden. Het idee ontstond
dat taal gezien kon worden als een geheel van functies: voor productie, maar ook
voor opname. Dat leidde tot modellen met centra voor de onderscheiden
deelfuncties.

3

,De invloedrijkste was wel het schema dat Wernicke opstelde. Tot dat moment
werd taalbegrip eigenlijk gezien als een kwestie van het intellect: Als je niet meer
begreep, was je dement.
Wernicke beweerde dat er een apart centrum voor het herkennen van
woordbeelden was (dan ging het wel om het gesproken woord!). dat centrum
lokaliseerde hij in de temporaalkwab, omdat dat een eindpunt was van de
gehoorbaan. Tussen dat woordbegripscentrum en het woordproductiecentrum
van Broca zou ook nog een vezelbaan lopen, een verbindingsbaan.
 Volgens deze benadering kon er dan een stoornis ontstaan door een laesie
in een centrum of door een laesie van een verbindingsbaan. In het
laatste geval spreekt men van een disconnectie.

Wernicke geloofde niet in de verzameling van functies zoals Gall die had
beschreven. Hij beschouwde de hersenen als een instrument waarin sensorische
prikkels werden gekoppeld aan motorische reacties.

De Engelse filosoof John Locke was een uitgesproken voorstander van het
empirisme: hij geloofde niet in aangeboren eigenschappen en kennis. Alles
wordt aangeleerd, en dat verloopt allemaal via het al door Aristoteles beschreven
principe van de associatie. Daarom spreekt men ook wel over associationisme.
 Toen Broca zijn Franse collega’s overtuigde, stelde John Hughlings-Jackson
dat Broca de plaats van een laesie die leidt tot een specifieke uitval, niet
moest verwarren met de plaats van een functie. Een wijze les, die we nog
dagelijks ter harte moeten nemen.
Holisme
 Rond 1900 begon zich in heel Europa verzet af te tekenen tegen de
lokalisatiebeweging.
Goldstein betoogde dat een goed functioneren van hersenen vooral van belang
was om te kunnen reflecteren op binnenkomende stimuli, in plaats van direct te
reageren. Hij sprak dan over de abstracte attitude. Na een hersenlaesie is een
persoon meer geneigd om direct te reageren op bepaalde opvallende kenmerken;
hij wordt gedreven door de stimulus.

 Zelfs voor holisten was het duidelijk dat er enige mate van specialisatie in
de hersenen was.
Maar waar ligt het balans? In het midden van de 20e eeuw leek Aleksandr Luria
die belans gevonden te hebben.

Luria: een globaal model
Luria probeerde een synthese te maken van de op dat moment bestaande
neuro(psycho)logische feiten en theorieën, en integreerde die met zijn talloze
eigen klinische waarnemingen bij soldaten die in de Tweede Wereldoorlog
hersenverwondingen hadden opgelopen.

Luria zocht een evenwicht tussen holistische en lokalisationistische opvattingen.
Hij vatte de hersenen-als-geheel op als één complex functioneel systeem,
waarbinnen diverse subsystemen een eigen bijdrage aan de gezamenlijke
activiteit leveren. Die functionele subsystemen ontstaan door interacties tijdens
de ontwikkeling tussen het kind en zijn omgeving, en ze veranderingen in de loop
va de ontwikkeling ten gevolge van leerprocessen.

Luria benadrukte dat het functioneel systeem van de hersenen-als-geheel
buitengewoon flexibel en adaptief is: wanneer een specifiek gedragsdoel

4

, door omstandigheden of door stoornissen niet op een bepaalde manier bereikt
kan worden, dan worden andere strategieën gevolgd, zodat met inzet van geheel
andere subsystemen toch hetzelfde einddoel gerealiseerd kan worden.

Volgens dit uitgangspunt kan men dan op grond van het uiteindelijke
gedragsresultaat, respectievelijk de resulterende gedragsstoornis (symptoom)
nooit rechtstreeks conclusies trekken over de verantwoordelijke subsystemen en
dus ook niet over de intactheid of beschadiging van specifieke hersenregionen.
anderzijds toonde Luria zich weer een vrij duidelijke lokalisationist, omdat hij
ervan overtuigd was dat nauwkeurige wetenschappelijke analyse van zo'n
gedragsstoornis (symptoom- en syndroomanalyse) steeds een specifiek
gestoorde factor zou aantonen.




5

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Marije001. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67232 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,99  44x  verkocht
  • (11)
  Kopen