INTRODUCTION TO ABNORMAL CHILD AND ADOLESCENT PSYCHOLOGY 1
Samenvatting Introduction to Abnormal Child and Adolescent
Psychology (Robert Weis, 2021)
Hoofdstuk 11, Anxiety Disorders and Obsessive-Compulsive Disorder
Vertaling titel: Angststoornissen en obsessief-compulsieve stoornis
11.1. Anxiety Disorders in Childhood and Adolescence (Angststoornissen in de
kindertijd en adolescentie)
11.1.1. What Is the Difference Between Normal Anxiety and an Anxiety Disorder? (Wat is
het verschil tussen normale angst en een angststoornis?)
Adaptive vs. Maladaptive Anxiety (Adaptieve vs. onaangepaste angst)
Angst is een complexe staat van psychisch leed die emotionele, gedragsmatige, fysiologische en
cognitieve reacties op bedreigende stimuli weerspiegelt. Er zijn 2 soorten angst:
1. Angst (fear): Gedragsmatige en fysiologische reactie op een onmiddellijke dreiging, waarbij
de persoon reageert op dreigend gevaar. Het helpt ons om te gaan met onmiddellijke
bedreigingen voor onze integriteit of motiveert ons om ons voor te bereiden op toekomstig
gevaar (hart gaat sneller kloppen, zweten).
2. Zorgen (worry): Een cognitieve reactie op dreiging waarin de persoon overweegt en
voorbereidt op toekomstig gevaar of ongeluk. Het gaat vaak gepaard met gedachten en
uitspraken over de toekomst (piekeren, in gedachten angstig zijn)
Onaangepaste angst kan worden onderscheiden van adaptieve (aangepaste) angst op ten minste 3
manieren:
1. Door de intensiteit: Onaangepaste angst is vaak intens en niet in verhouding tot de dreiging
die de angstreactie veroorzaakte. Het veroorzaakt intens leed.
2. Door de chronische aard ervan: Onaangepaste angst is vaak chronisch. Chronische piekeraars,
die altijd anticiperen op rampen hebben de neiging om langdurige zenuwachtigheid en fysiek
en emotioneel ongemak te ervaren.
3. Door de mate van beperking: Onaangepaste angst belemmert het vermogen van mensen om
dagelijkse taken uit te voeren.
Leeftijd Ontwikkelings verwachte angst/ zorgen Symptomen die kunnen wijzen op een Overeenkomstige DSM-5
stoornis angststoornis
Peutertijd • Angst voor scheiding van zorgverleners Extreme paniek bij scheiding na de leeftijd • Separatieangststoornis
(2-3 jaar) • Verlegenheid, angst bij vreemden van 2 jaar, slaapstoornissen, driftbuien bij Selectief mutisme
scheiding; niet praten met anderen
buitenshuis
Voorschool Angst voor scheiding van ouders als ze naar Vastklampen aan ouders, huilen, driftbuien, • Seperatieangststoornis/
(4-5 jaar) voorschool of kinderopvang gaan. bevriezen, 's nachts in het bed van de ouders selectief mutisme
Angst voor onweer, duisternis, nachtmerries. sluipen, gevreesde prikkels vermijden, • Specifieke fobie
Angst voor bepaalde dieren. slaapweigering, bedplassen (natuurlijke omgeving)
• Specifieke fobie (dieren)
Lagere • Angst voor specifieke objecten (dieren, Vermijden van gevreesde stimuli, weigering • Specifieke fobie
school monsters, geesten) om naar school te gaan, extreme (dieren of situaties)
(6-8 jaar) • Angst voor ziektekiemen of ziektes angst/paniek tijdens toetsen, academische
• Angst voor natuurrampen of verwondingen problemen
• Angst voor school
Middel • Angst voor school of toetsen, zorgen maken Schoolweigering, academische problemen, • Sociale angststoornis
school over het voltooien van opdrachten uitstelgedrag, slapeloosheid, spanning of • Generaliseerde
(9-12 jaar) • Zorgen maken over het behouden van vrienden rusteloosheid, sociale terugtrekking, angststoornis
en het behagen van anderen. verlegenheid, extreme verlegenheid in
sociale situaties, aanhoudende zorgen
Middelbare • Zorgen over acceptatie en afwijzing door Academische problemen, aanhoudende • Sociale angststoornis
school leeftijdsgenoten, leraren. zorgen, slaap-/eetluststoornissen, • Generaliseerde
(13-18 jaar) • Zorgen over cijfers, sport, relaties depressieve stemming of prikkelbaarheid, angststoornis
middelenmisbruik, terugkerende • Paniek stoornis,
paniekaanvallen, sociale terugtrekking agorafobie
,INTRODUCTION TO ABNORMAL CHILD AND ADOLESCENT PSYCHOLOGY 2
Anxiety in the Context of Development (Angst in de context van ontwikkeling)
Angst bij kinderen bestaat ook op een continuüm van ontwikkelingsverwacht en adaptief naar
ontwikkelings verschillend en onaangepast. Sommige angsten zijn passend bij de leeftijd zoals
objectpermanentie (4-10 maanden), angst voor vreemden (6-12 maanden), verlatingsangst (12- 18
maanden). Angst kan een belemmering vormen voor het vermogen om op latere tijdstippen andere
ontwikkelingstaken onder de knie te krijgen.
Een cruciale taak in de jeugdige adolescentie is het ontwikkelen van een gevoel van sociale
competentie, het aangaan van hechte vriendschappen, betekenisvolle sociale rollen op school,
buitenschoolse activiteiten of sport. Adolescenten ontwikkelen capaciteit voor empathie en
metacognitie (denken over je eigen denken) en dit helpt bij sociale interactie. Sommige kinderen hun
angsten en twijfels worden ongebruikelijk intens, en reiken verder dan de typische
ontwikkelingsperiode en interfereren met hun algehele functioneren.
11.1.2. How Common Are Childhood Anxiety Disorders? (Hoe vaak komen
angststoornissen bij kinderen voor?)
Onset of Childhood Anxiety (Begin van angst bij kinderen)
De DSM-5 identificeert 7 angststoornissen die kunnen worden gediagnosticeerd bij kinderen,
adolescenten en volwassenen:
1. Seperatieangststoornis (SAD; Separation Anxiety Disorder): Komt voor in de vroege of
middelbare kindertijd.
2. Selectief mutisme (Selective Mutism): Komt voor in de vroege of middelbare kindertijd.
3. Specifieke fobie (Specific Phobia): Komt voor in de vroege of middelbare kindertijd.
4. Sociale angststoornis (Social Anxiety Disorder): Komt voor in de vroege of middelbare
kindertijd.
5. Paniekstoornis (Panic disorder): Komt voor in de adolescentie of volwassenheid. Men heeft
terugkerende intense paniekaanvallen, gekenmerkt door afzonderlijke episodes van ernstige,
onaangename autonome opwinding.
6. Agorafobie (Agoraphobia): Komt voor in de adolescentie of volwassenheid. Men is bang voor
situaties waarin ontsnappen moeilijk of gênant kan zijn.
7. Gegeneraliseerde angst stoornis (GAD; Generalized Anxiety Disorder). Men maakt zich
chronisch zorgen over toekomstig ongeluk. Ontwikkelt vaak pas na de adolescentie, omdat je
het cognitieve vermogen moet hebben om na te denken over gebeurtenissen in de toekomst.
Prevalence and Course (Prevalentie en beloop)
Angststoornissen behoren tot de meest gediagnosticeerde psychiatrische aandoeningen bij kinderen en
adolescenten. Circa 20% van de kinderen en adolescenten zal een angststoornis ontwikkelen voordat
ze volwassen zijn (lifetimeprevalentie is 5%). De prevalentie van een angststoornis is hoger voor
adolescenten dan voor jongere kinderen en ook voor meisjes dan jongens (1:2 bij kinderen en 1:3 bij
adolescenten).
De heterotypische continuïteit (=angst die voorspellend is voor angst op latere leeftijd, maar dan een
andere soort angst op latere leeftijd) is hoog, 70%. De homotypische continuïteit (= de angst die
voorspellend is voor dezelfde angst op latere leeftijd) daarentegen ligt lager, 25-30%.
Angststoornissen bij kinderen voorspellen een latere depressieve stoornis, stoornissen in het gebruik
van middelen en suïcidaal gedrag.
11.1.3. What Is Seperation Anxiety Disorder? (Wat is separatie angststoornis?)
Description (Beschrijving)
Separatieangst= Excessieve angst om gescheiden te worden van thuis of hechtingsfiguren. Dit kan al
na 4 weken worden vastgesteld als de angst voor 4 weken blijft aanhouden. Circa 15% van de
schoolgaande kinderen vertoont aanhoudende angst over scheiding/separatie en 3 tot 4% voldoet aan
de classificatie. De classificatie wordt vaak tussen 7 en 9 jaar gesteld. Sommige jongeren vertonen
voor het eerst symptomen na een stressvolle gebeurtenis. Gebeurtenissen die de beschikbaarheid van
ouders of de veiligheid van het kind bedreigen, kunnen separatieangst uitlokken.
DSM-5 criteria separatieangst:
, INTRODUCTION TO ABNORMAL CHILD AND ADOLESCENT PSYCHOLOGY 3
A. Niet bij de ontwikkelingsfase passende, buitensporige angst of vrees om gescheiden te worden
van gehechtheidspersonen, zoals blijkt uit ten minste drie van de volgende kenmerken:
1) Terugkerend buitensporig van streek zijn door het verwachten of ervaren van een
scheiding van thuis of van belangrijke hechtingsfiguren.
2) Persisterende en buitensporige bezorgdheid over het verliezen van belangrijke
hechtingspersonen of bezorgdheid dat hun iets kan overkomen, zoals ziekte, verwonding,
rampen of overlijden.
3) Persisterende en buitensporige bezorgdheid over het meemaken van een ongelukkige
gebeurtenis (zoals verdwalen, ontvoerd worden, het krijgen van een ongeluk. ziek worden)
die zou leiden tot scheiding van een belangrijk hechtingspersoon.
4) Aanhoudende tegenzin of weigering om, vanwege scheidingsangst, naar buiten, weg van
huis, naar school, naar het werk of ergens anders naartoe te gaan.
5) Persisterende en excessieve vrees of tegenzin om thuis of in andere settings alleen of
zonder belangrijke hechtingspersonen te zijn.
6) Aanhoudende tegenzin of weigering om ergens anders dan thuis te slapen of te gaan
slapen zonder dat een belangrijke hechtingspersoon in de buurt is.
7) Herhaaldelijke nachtmerries over het onderwerp separatie.
8) Herhaaldelijke lichamelijke klachten (zoals hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid en braken)
op het moment dat een scheiding van belangrijke gehechtheidsfiguren plaatsvindt of wordt
verwacht.
B. De angst, vrees of vermijding is persisterend aanwezig. Bij kinderen , pubers en adolescenten
gedurende ten minste vier weken en bij volwassenen over het algemeen gedurende zes
maanden of langer.
C. De stoornis veroorzaakt duidelijke lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige
functioneren of het functioneren op andere belangrijke gebieden.
D. De stoornis kan niet worden verklaard door een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld
weigeren om van huis weg te gaan voortkomend uit uit overmatig verzet tegen verandering bij
de autismespectrumstoornis).
Causes (Oorzaken)
Risicofactoren voor seperatieangststoornis:
• Genetica: Genetische factoren maken kinderen vatbaar voor een separatieangststoornis door
hun niveau van autonome opwinding en algehele angst in huidige situaties te verhogen.
- Temperamenttype: Gedragsinhibitie (=extreem teruggetrokken reageren bij nieuwe
situaties)
• Kwaliteit van ouder-kindinteracties (onveilige hechting)
• Angst en onzekerheid ouders (overbetrokken of overbeschermend)
• Soms gevolg van traumatische gebeurtenis.
11.1.4. What Is Selective Mutism? (Wat is selectief mutisme?)
Description (Beschrijving)
Selectief mutisme=Angststoornis waarbij kinderen consequent niet spreken in sociale situaties waar
wel gesproken wordt. Kinderen durven in bepaalde situaties niet te praten, dit is vaak op school of in
sociale situaties. Dit kan grote gevolgen hebben, want als kinderen niet communiceren met de
leerkracht, dan is het lastiger om kinderen dingen aan te leren en dan is het ook veel lastiger om
contact te maken met leeftijdsgenoten. Dit gedrag moet minimaal een maand aanwezig zijn en niet
beperkt tot de eerste maand op school. Dan is het normaal dat kinderen nog niet zo goed durven te
praten. En er moet geen sprake zijn van anatomische of neurologische afwijkingen, maar wel van een
normaal taalbegrip en een normale taalontwikkeling. Selectief mutisme moet toegeschreven kunnen
worden aan een andere psychische aandoening, zoals communicatiestoornissen of ASS.
Kinderen met selectief mutisme kunnen een achterstand oplopen op school omdat leraren hun
voortgang in bepaalde vakken niet kunnen volgen, omdat ze terughoudend zijn om hulp te vragen.