Samenvatting boek: Klinische psychologie
Psychopathologie II
2021-2022
College 1 – Algemene inleiding op psychopathologie en het psychiatrisch onderzoek
Hoofdstuk 1 – psychodiagnostiek
Paragraaf 1.1 – De rol van psychodiagnostiek
Diagnostiek kan door middel van testonderzoek, observatie, onderzoeksgesprek
Uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek kan zinvol zijn bij:
o Klachten grotendeels toe te schrijven aan intelligentie, persoonlijkheidskenmerken,
cognitief (dis)functioneren
o Meerdere behandelingen al gehad zonder gewenst resultaat
o Cliënt lijkt gebaat bij langduriger/intensievere behandeling wegens
prersoonlijkheidsproblematiek
Psychodiagnosticus wil voornamelijk begrijpen welke interne psychologische
processen/omgevingsinvloeden ten grondslag liggen aan de klachten en problemen van een
cliënt
o Wanneer deze factoren juist in kaart zijn gebracht leidt dit tot indicatiestelling
Belangrijk dat psychodiagnostische vragen door een collega af te laten nemen zodat cliënt en
behandelaar niet te maken krijgen met rolverwarring
Empirische cyclus: gebruikt psychodiagnosticus bij het onderzoek
1. Vermoedens hoe het probleem verklaard kan worden
2. Ontwerpen van hypothesen
3. Hypothesen toetsen
4. Kennis opbouwen dat hypothesen worden aangenomen of verworpen
Theoretisch kader van een instelling of onderzoeker heeft veel invloed op keuzen die in het
onderzoek gemaakt worden
Paragraaf 1.2 – De diagnostische cyclus
Bestaat uit 4 stappen die op elkaar volgen en op iteratieve wijze informatie uit voorgaande
stappen gebruiken of teruggaan naar eerdere stap als informatie ontbreekt of niet blijkt te
kloppen
,Paragraaf 1.3 – Klachtanalyse: wat is de vraag?
In de aanmelding wordt aangegeven wat de aanleiding voor de verwijzing is en wat de
onderzoeksvraag/hulpvraag van de cliënt is
Psychodiagnosticus zal als eerste stap in het proces van de klachtanalyse nagaan wat de
achtergrond is van de aanvraag
o Verwachtingen zijn verschillend als het gaat om aanvraag vanuit rechtbank, huisarts
of cliënt zelf
Tweede stap in klachtanalyse is de analyse van de hulpvraag van de cliënt
Ook zal het bestaande dossier geraadpleegd worden om te zien wat al bekend is en
uitkomsten van eerder onderzoek te zien
Klachtanalyse volgt dus op de aanmelding en leidt tot een verhelderende diagnose: duidelijk
wat de aanleiding is, wat de verwachtingen zijn van de aanvrager en wat de hulpvraag is van
de cliënt
Paragraaf 1.4 – Probleemanalyse: wat is het probleem?
Probleemanalyse: onderzoeker past kennis over psychische problemen toe op de hulpvragen
om te begrijpen wat er nu precies aan de hand is
Onderzoeker moet om te beginnen duidelijk beeld moeten krijgen van de
situatie/belevingswereld van cliënt
o In probleemverhelderende gesprekken en door gebruiken van informatie die in de
intakeprocedure wordt verzameld
Anamnese: gegevens over de voorgeschiedenis en functionering van cliënt wordt
uitgevraagd, op basis van wat de cliënt hier zelf over vertelt vanuit herinnering
Heteroanamnese: personen die cliënt kennen wordt gevraagd om (aanvullende) informatie
over het functioneren van cliënt
Ter ondersteuning van probleemanalyse zijn vaak al gegevens vanuit vragenlijstonderzoek
beschikbaar
o Bijvoorbeeld: gestandaardiseerde vragenlijsten (screening)
, o Symptoomvragenlijsten: specifiek over de ernst van symptomen
Worden vaak standaard in het kader van de intake afgenomen of maken onderdeel uit van
de Routine Outcome Monitoring (ROM)-procedure
Intakegesprek: meestal eerste gesprek dat cliënt heeft, maar kan ook deel uitmaken van
psychodiagnostisch onderzoek
Speciële anamnese: specifieke klachten van cliënt in beeld brengen, accent ligt op huidige
problemen
Luxerende factoren: gebeurtenissen die psychiatrische stoornis doen uitlokken (welke
druppel deed emmer doen overlopen?)
Interferentie: in welke mate de sociale, relationele en functionele aspecten in het leven van
de cliënt belemmerd worden door de problemen
Als laatste informeert intaker naar de maatregelen die cliënt zelf heeft genomen om klachten
hoofd te bieden en wat hier het effect van was
Psychiatrische anamnese: richt zich op systematisch samenvatten van psychiatrische
symptomen van cliënt, waarbij zowel objectieve als subjectieve waargenomen symptomen in
act worden genomen
o Verschijning en psychomotoriek
o Oriëntatie in tijd, plaats en persoon
o Aandacht en geheugen
o Waarneming
o Spraak en denken
o Stemming en affect
o Persoonlijkheid
Tijdens de onderzoeksgesprekken wordt ook geobserveerd
Biografische anamnese: intaker vraagt naar factoren uit levensgeschiedenis van cliënt die de
cliënt beschermen of juist ontvankelijk maken voor het ontwikkelen van psychopathologie
o Dit kan ook worden gedaan tijdens de heteroanamnese voornamelijk wanneer
problematiek al begint in kindertijd
Als afsluiting van de anamnese is de belangrijkste vraag hoe cliënt op dit moment
functioneert
o Kwaliteit van maatschappelijke & sociale relaties
Probleemanalyse leidt tot beschrijvende diagnostiek waarin antwoord gegeven wordt op de
vraag: “Wat is het probleem?”
o Wat zijn de belangrijkste klachten, de ernst en aanleiding hiervan en hoe deze
klachten begrepen kunnen worden op basis van huidige wetenschappelijke kennis
o Dit onderdeel waarin een beschrijving wordt gegeven maar geen verklaring wordt
ook wel onderkennende diagnostiek genoemd
Onderdeel van de beschrijvende diagnostiek is classificatie van symptomen, waarvoor wij
DSM-V gebruiken
o Hierdoor worden klachten als het ware samengevat en kunnen deze gerelateerd
worden aan wetenschappelijke kennis
o Gevaar van de DSM-classificatie is dat de diagnose niet alomvattend is voor
individuele problematiek, context en betekenis voor deze specifieke cliënt
Paragraaf 1.5 – Verklaringsanalyse: waar komen de klachten vandaan?
In de verklaringsanalyse is de belangrijkste vraag: “Waar komen de klachten vandaan en hoe
kunnen we deze verklaren?”
o Verschillende instrumenten, interviews, vragenlijsten en tests kunnen hiervoor
worden ingezet
We zien sterk empirische cyclus terug in dit onderdeel
, o Er worden onderzoeksvragen en hypothesen opgesteld
Na het opstellen van hypothesen worden deze geoperationaliseerd en worden passende
methoden en meetinstrumenten gekozen om de hypothesen te toetsen
o Keuze van de instrumenten is afhankelijk van kwaliteit instrument, in hoeverre het
aansluit bij de onderzoeksvragen en hypothesen
Kwaliteit van psychodiagnostische instrumenten wordt in Nederland beoordeeld door het
COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland)
o Onderdeel van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen)
In psychologisch onderzoek is (semi)gestructureerd interview veelvoorkomend: vragen en
antwoordmogelijkheden zijn voor een groot deel vastgelegd
o Bijvoorbeeld, SCID-5_S (Structured Clinical Interview voor DSM-V Disorders) biedt
brede systematische checklist van criteria voor stoornissen
Gebruik van gestructureerde interviews zorgt ervoor dat er zowel informatie wordt
uitgevraagd die de hypothesen kan falsificeren dan wel confirmeren
Capaciteitentest: hiermee kunnen intellectuele vaardigheden worden onderzocht en
vergeleken met de normgroep
o Kunnen op specifieke onderdelen gericht zijn, zoals geheugen, aandacht, executieve
functies, taal en visuoconstructie
Zelfrapportagevragenlijsten worden ook veel gebruikt, cliënt kan hiermee zijn/haar klachten
zelf zonder tijdsdruk beschrijven en typeren
o Ruwe scores worden vergeleken met een normgroep
Indirecte methoden: worden gebruikt zodat cliënt niet meteen duidelijk heeft wat er
gemeten wordt en kan informatie worden verzameld waar cliënt zich niet bewust van is of
die cliënt niet rechtstreeks zou toegeven
o Betrouwbaarheid op individueel is zelden voldoende, wordt daarom in klinische
praktijk niet zo vaak gebruikt
Structurele persoonlijkheidsinterview: kan gebruikt worden om inzicht te krijgen in de
persoonlijkheidsstructuur waarbinnen drie persoonlijkheidsorganisaties worden
onderscheiden
o Neurotische organisatie: meest stevige structuur, geïntegreerd beeld van zichzelf en
belangrijke anderen, ontwikkelde afweermechanismen en intacte realiteitstoetsing
o Borderline organisatie: uiteenlopende mate van identiteitsdiffusie, overheersende
primitieve afweer maar overwegend intacte realiteitstoetsing
o Psychotische organisatie: meest kwetsbare structuur, identiteitsdiffusie, primitieve
afweer en verstoorde realiteitstoesting
Dynamische persoonlijkheidsdiagnostiek kan aanvulling zijn op structurele interview met
theorie gestuurd raamwerk om hypothesen over te toetsen over persoonlijkheidsorganisatie
o Gebrek aan empirische onderbouwing
Bij uitvoering psychodiagnostisch onderzoek is het belangrijk te zorgen dat
onderzoeksmiddelen goed worden toegepast
o Non-verbale materialen kunnen gebruikt worden bij mensen die de Nederlandse taal
niet goed spreken of cliënten met een verstandelijke beperking
Interpretatie van de resultaten kan meestal aan de hand van een vergelijking met de
normgroep
Na toetsing van hypothesen kunnen de resultaten geïntegreerd worden en de
onderzoeksvragen beantwoord worden
Conclusies van het onderzoek worden in een terugkoppelingsgesprek aan de cliënt
gerapporteerd