SWK6: Gezinspedagogiek
Hoorcollege 1A
Superdiversiteit = De verschillen binnen een groep op allerlei vlakken, denk hierbij aan de
diversiteitscirkel. Iedereen vult deze anders in.
- Je hebt een veelheid aan dimensies
- Er zijn verschillende onderlinge mengvormen
- Er zijn verschillende onderlinge interacties en veranderingen
Creolisering = het overnemen van dingen uit andere culturen
Maatschappelijke ordeningsprincipes = gender, etniciteit, klasse, seksualiteit, levensfase,
talenten en beperkingen, religie en nationaliteit.
Intersectionaliteit verwijst naar de intersecties (kruisingen) van de verschillende
ordeningsprincipes die gelijktijdig en met elkaar verweven zijn in het snijpunt.
Intersectionaliteit = verschillen waar iedereen mee te maken heeft in het contact met de ander.
VB: iemand is niet alleen een man, maar een man met tegelijkertijd een bepaalde etnische
achtergrond, klasse, seksuele identiteit en religie. Bijvoorbeeld een Turkse, rijke, hetero
moslimman.
“Je kijkt naar de verschillen in de verschillende aspecten van de diversiteitscirkel en beslist
welke het nou beter heeft en welke niet”
Intersectionaliteit is een aanvulling op superdiversiteit, omdat het met name kijkt naar
machtsverschillen. Die machtsverschillen kunnen zitten op persoonlijk, symbolisch en
maatschappelijk niveau:
- Persoonlijk niveau: als je een man bent, dan heb je ook die en die eigenschappen
- Symbolisch niveau: een beeld hebben van hoe hoog of laag een beroep is in de
maatschappij
- Maatschappelijk niveau: als vrouw verdien je minder
De gangbare manier van denken over verschil wordt gekenmerkt door:
- Statisch denken: een man blijft een man
- Een dimensionaliteit: man óf vrouw, geboren Nederlander óf migrant
- Binariteit: man vs vrouw, homo vs hetero,
- Hiërarchie of macht
- Uitsluiting
Bij de intersectionele benadering bestaat iemand uit verschillende deelidentiteiten samen,
die maken wie hij/zij in zijn/haar totaliteit is. Het intersectioneel denken propageert het en-
en perspectief in plaats van het of-of perspectief: het bekijkt gender, etniciteit en alle
andere ordeningsprincipes niet afzonderlijk, maar gaat ervan uit dat ze allemaal
tegelijkertijd werkzaam zijn en niet samen tot stand komen.
,Wat betekent dit allemaal voor een pedagoog?
1. Als het gaat om superdiversiteit gaat het verder dan alleen maar te kijken of de ouders
allochtoon zijn, of homoseksueel.
2. Er is meer wat mensen definieert dan alleen maar seksuele geaardheid.
3. Je moet openstaan voor het idee van verandering.
4. Vanuit intersectioneel denken: niet alleen naar de verschillen en overeenkomsten
kijken, maar ook kritische vragen stellen.
Kenmerken van armoede:
- Relatief: De mate waarin je je arm voelt, heeft te maken met hoeveel je buurman heeft.
Je voelt je pas arm als je veel minder hebt dan een ander.
- Meer dimensionaal: Het gaat niet alleen maar om geld, maar ook om de steun die je
daarbij krijgt.
- Gradueel: Je hebt verschillende soorten arm en rijk
- Tijdsduur
Oorzaken van armoede:
Macroniveau:
- Demografische ontwikkelingen
- Scholing en arbeidsmarkt
- Opvang, hulp en zorg
- Cultuur t.o.v. armen
Mesoniveau:
- Sociale perceptie
- Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten
Bekendheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid,
begrijpbaarheid, betrouwbaarheid
Microniveau:
- Ontoereikend kapitaal (te weinig bezit hebben)
Economisch, sociaal en cultuur
“Wie elke maand de laatste cent uit zijn portemonnee moet schrappen om eten op de plank te
krijgen voor de kinderen, heeft vaak een eenzaam leven.”
Door armoede kan je minder sociale activiteiten ondernemen.
Wat is het gevolg van armoede voor kwetsbare huishoudens?
- Werkt door in verschillende levensdomeinen
Het gezinsleven; spanningen tussen ouders en kinderen onderling
- Onderwijs: kinderen doen het slecht op school
- Werk: laagopgeleiden vinden minder goed werk.
- Gezondheid
- Huisvesting
- Vrije tijd
,Bourdieu’s veldtheorie:
- Economisch kapitaal: geld of dingen die in geld zijn uit te drukken. VB: restwaarde
auto, geld op de bankrekening, kleding
- Sociaal kapitaal: mate waarin je over voordelige sociale connecties beschikt en de
competentie te hebben om deze te onderhouden. VB: vrienden
- Cultureel kapitaal: beheersing van culturele competenties die eigen zijn aan hogere
sociale posities. VB: dat je dingen snapt
De mate waarin je over kapitaal bezit, bepaalt je habitus: het soort volk waar je bij hoort. Het
is bepaald hoe je naar de wereld kijkt. VB: bij een orkest zal je ander publiek treffen dan bij
voetbal of hockey.
Capability benadering:
- Armoede is het missen van mogelijkheden tot zelfontplooiing
Vrijheid staat centraal
Voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg
Geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid
- Je hebt de vrijheid in mogelijkheden om zelf te kunnen en te willen wat je moet doen.
Conversie factoren: factoren die van invloed zijn op de mate waarin de aangeboden hulp
bijdraagt aan nieuwe mogelijkheden.
, Hoorcollege 1B
Ouderschap:
- Is een nieuwe identiteit die het hele familiesysteem beïnvloedt
- Is meer dan alleen opvoeder schap
- Naast het ouderschap heb je ook het partnerschap
- Je draagt de zorg voor de (geestelijke) gezondheid van je gezin
- Je organiseert en plant zorg, werk, vrije tijd, sociale contacten en financiën
Ouderschap is een proces dat in de loop van de tijd verandert en zich ontwikkelt.
Transactioneel ontwikkelingsmodel:
Het kind staat onder invloed van de omgeving en de omgeving staat onder invloed van het
kind. Ze reageren constant op elkaar.
Bronfenbrenner’s Ecological Systems Theory:
Zet het kind centraal. Laat zien hoe zeer het microsysteem bepaald wordt door de omgeving.
Kenmerkend voor ouderschap is volgens Alice van der Pas:
- Onvoorwaardelijkheid: ouders ervaren dat het bestaan van het kind en het eigen
bestaan nooit meer los van elkaar staan
- Tijdloosheid: ouder blijf je levenslang, wat er ook gebeurt. Je kunt geen afscheid
nemen van je ouderschap
Ouderschapstheorie Alice van der Pas:
- Elke ouder heeft een besef van verantwoordelijkheid
Alle ouders willen het beste voor hun kind
- Ouderschap maakt kwetsbaar
Ouders voelen zich snel op hun tenen getrapt als een professional zegt dat iets
niet goed gaat. Geen enkele opvoeding verloopt vlekkeloos.
- Ouders zijn eindverantwoordelijk
Als professional sluit je aan bij wat een ouder belangrijk vindt voor zijn kind.
De ouders neemt uiteindelijk de beslissing.
De dagelijkse praktijk van ouderschap (1):
Vijf universele basisvaardigheden:
1. Veiligheid bieden
2. Verzorging
3. Zicht houden op het kind – Wie is dit kind? Wat is zij of haar behoefte?
4. Verwachtingen hebben en eisen stellen
5. Grenzen stellen
De dagelijks praktijk van ouderschap (2):
Timing: niet te vroeg en niet te laat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase van een kind
Doseren: niet te veel en niet te weinig (laveren tussen het kind alles zelf laten doen en alles
aan het kind overlaten)
Fases van Furman:
1. De volwassene doet iets voor het kind
2. De volwassene en het kind doen iets samen
3. Onder aanmoediging van een volwassene doet het kind het helemaal zelf
4. Het kind doet iets zelfstandig zonder directe stimulans en aanmoediging