Beïnvloeden en verandering van gedrag – literatuur gedragsbeïnvloeding uitwerkingen
Deel 1: waarom doe je wat je doet?
Hoofdstuk 1 denken in termen van nurture
Nature = genen
Nurture = opvoeding/ leerprocessen
Impliciete theorieën, dit zijn theorieën waar mensen zich niet van bewust zijn.
1.1 Mensbeelden
Het verschil tussen de termen ‘genetisch gedetermineerd’ en ‘genetisch predispositie’:
o De opvatting dat mensen ‘gedetermineerd’ zijn (door hun genetisch materiaal) houdt
doorgaans in dat genen bepalend zijn bij het tot uiting komen van eigenschappen. De
omgeving heeft hier geen, of slechts in zeer beperkte mate invloed op.
o De opvatting dat mensen een ‘predispositie’ hebben (door hun genetisch materiaal) houdt
doorgaans in dat iemand ‘aanleg’ heeft om bijvoorbeeld depressief te worden. Dit betekent
niet dat diegene ook daadwerkelijk depressief wordt; de omgeving heeft hier ook invloed op.
1.2 Impliciete theorieën: incremental versus entity theories
Incremental theory, het geloof dat IQ te ontwikkelen is.
Entity theory, dat IQ aangeboren is, IQ staat vast en kan dus niet ontwikkeld worden.
Doron et al. (2009) toonden aan dat studenten die geloven in verandering betere copingvaardigheden
(vaardigheden om met moeilijke situaties om te gaan) hebben dan studenten die niet geloven in
verandering.
Geloof in veranderbaarheid is te beïnvloeden en vervolgens kan leiden tot een andere houding ten
opzichte van het kunnen bereiken van succes (bijv. wat betreft het afvallen).
1.3 In hoeverre zijn eigenschappen en gedrag beïnvloederbaar?
Uit vele studies is gebleken dat mensen een aangeboren verschil in temperament vertonen. Onder
verschillen in temperament verstaan we: stabiele, vroeg optredende individuele verschillen in
emotionaliteit, energie, aandacht en volharding, reactiviteit en vriendelijkheid.
Hoewel wordt aangegeven dat temperament een genetisch component heeft, wil dit dus niet zeggen
dat temperament volledig door genen bepaald wordt en vanaf je geboorte vaststaat. Alsnog wordt
ongeveer 60% van de individuele verschillen toegeschreven aan ‘specifieke omgevingsvariabelen’.
Neurotisch in tegenstelling tot emotioneel stabiel.
Big five:
1. Extraversie
2. Neuroticisme
3. Toegeeflijkheid
4. Consciëntieusheid
5. Openheid
,DSM-IV, bekend psychiatrisch classificatiesysteem, onderscheid 10 persoonlijkheidsstoornissen.
Deze persoonlijkheidsstoornissen kunnen verdeel worden in 3 groepen:
1. De dramatische en/of hyperemotionele types (lastpakken)
2. De angstige en/of teruggetrokken types (angsthazen)
3. De zonderlinge en/of excentrieke types (buitenbeentjes)
Een persoonlijkheidsstoornis houdt in dat iemand last heeft van persoonlijkheidskenmerken die:
a. Afwijken van de populatienorm, en
b. Inflexibel of star zijn, en
c. Leiden tot sociale en/of functionele beperkingen
‘Zo ben ik nu eenmaal’ illustreert dat veel mensen geloven dat hun karakter niet te veranderen, en dat
de reset van de wereld daarmee blijkbaar maar genoegen moet nemen. Ook hier kunnen entity-
theorieën dus een belangrijke rol spelen in de motivatie en het gedrag van mensen om al dan niet iets
aan hun ‘minpunten’ te doen.
Uit onderzoek blijkt dat het IQ voor 50 tot 80% genetisch bepaald is.
Ook staat voor 65% bij de geboorte vast hoe snel je bijv. informatie op kunt nemen en kunt verwerken
in je hersenen (een belangrijk onderdeel van ‘algemene intelligentie’), alsnog zijn hersenen trainbaar.
Hoe vaker je iets doet, des te gemakkelijker het zal gaan.
‘Bewuste oefeningen’ = deliberate practice. Minimaal 10.000 uren aan bewuste oefeningen nodig
om expert op een bepaald gebied te worden.
Verschillen tussen experts en amateurs kunnen volgens Ericsson dus verklaard worden door het
verschil in het aantal uren bewuste oefening, iets wat hij samengevat heeft in zijn deliberate practice
theory.
De fysieke ontwikkeling is op ongeveer 18 jarige leeftijd afgerond (voor de hersenen geldt dit iets
later).
De meest talentvolle professionals zijn 10 jaar of langer intens blootgesteld aan trainen voordat ze hun
topprestaties konden neerzetten.
Gemiddeld kunnen mensen een reeks van ongeveer 7 willekeurige cijfers onthouden zonder er hard op
te studeren.
Onder normale omstandigheden kunnen velen buitengewone prestatie neer zetten, mits er voldoende
(of soms juist ‘heel veel’) wordt geïnvesteerd.
Cognitieve capaciteiten zijn in hoge mate trainbaar.
Entity theorie, het idee dat dat cognitieve prestaties niet veranderbaar zijn.
Mensen die geloven in een entity theory vermijden vaak de taak in kwestie als ze geconfronteerd
worden met een mislukte poging, terwijl mensen die geloven in een incremental theory juist meer
gemotiveerd raken en beter hun best doen. Deze verschillen in aanpak kunnen uiteindelijk self
fulfilling prophecies worden, aangezien iemand die niet gelooft in verbetering, niet zo veel zal oefenen
en uiteindelijk dus ook niet zo vaak zal verbeteren.
Onderzoek naar ‘stereotiepe bedreiging’ (stereotype threat) laat bijv. zien dat vrouwen slechter
presteren op een wiskundetoets als hun ‘vrouw zijn’ op dat moment wordt benadrukt.
,Voor een gedragsbeïnvloeder is het wederom belangrijk om ervan uit te gaan dat verbetering mogelijk
is, mits de juiste oefenstrategieën toegepast wordt (vergelijkbaar met deliberate practice). Ook is het
van belang na te gaan wat diegene wiens cognitieve prestatie je wilt verbeteren, zelf gelooft. Gelooft
iemand dat zijn capaciteiten beperkt zijn en dat verbetering niet mogelijk is, dan is het van belang je
eerst op deze opvattingen te richten en er bovendien op te letten dat diegene de juiste
copingvaardigheden heeft (of leert) en die aanwendt voor de taken die je hem of haar geeft.
Samenvatting en conclusies H1
Een kernboodschap in dit hoofdstuk is dat opvattingen doorslaggevend zijn bij de vraag of
ontwikkeling en verandering mogelijk is. Doorgaans heb je als gedragsbeïnvloeder meer kans als een
persoon ervan overtuigd is dat hij of zij zijn lot in eigen handen heeft en dus zijn prestaties kan
beïnvloeden.
Na een tegenslag zorgt dit geloof ervoor dat deze persoon optimistisch blijft over toekomstig succes en
dat hij of zij actief met de situatie omgaat (in plaats van de situatie te vermeiden). Uiteindelijk lijkt het
erop dat vooral inzet en oefening tot successen leiden, waardoor mensen die gemotiveerd blijven om
door te gaan een voordeel hebben.
Voor gedragsbeïnvloeders betekent dit alles dat het over het algemeen niet zinvol is om in termen van
nature te denken. Het denken in termen van genetische bepaaldheid kan mogelijke verandering zelfs
blokkeren. Echter, het is eveneens belangrijk te beseffen dat niet alles met nurture te beïnvloeden is.
Mensen kennen wel degelijk beperkingen en het ontkennen van die invloed kan tot frustratie leiden
(bijv. als overgewicht toch een belangrijke genetische grondslag heeft en dieetpogingen ondanks
inspanningen stranden). Ook geldelijke overwegingen kunnen van invloed zijn op de beslissing om
een probleem al dan niet aan te pakken. Iemands persoonlijkheid proberen te veranderen kan een lang
en intensief proces zijn met een grote kans op mislukking, waardoor het de investering wellicht niet
waard is. Geld investeren in zinloze campagnes, is uiteraard niet de bedoeling. Wil je eigenschappen,
gedrag, emoties, vaardigheden enzovoorts veranderen, dan is het dus van belang om te weten in
hoeverre ze beïnvloedbaar zijn. Voor een deel spelen genen altijd een rol, maar zijn het de
leerervaringen die men opdoet die bepalen hoe ze uiteindelijk tot uiting komen.
, Hoofdstuk 2 leren
Leertheorieën: klassiek en operant conditioneren, sociaal leren en cognitief leren.
2.1 Een aanpassingsproces aan de omgeving
Leren kan beschouwd worden als een soort aanpassingsproces aan de omgeving.
Door te leren kan men adequater reageren op de omgeving en de omgeving zelfs (actief) naar de eigen
hand zetten. Leren kan gedefinieerd worden als een proces waarbij een ervaring leidt tot ‘ander
gedrag’ in de toekomst. Er is dus sprake van leren als een ervaring op tijdstip 1 leidt tot
verandering op tijdstip 2. We spreken van ‘ander gedrag’, omdat een leerproces niet altijd tot
verbetering leidt.
Ook al leidt het tot een verslechtering van de situatie, het is een leerproces. Leren staat dus niet gelijk
aan het vergaren van wijsheid en daarom is het beter om van veranderd gedrag als consequentie van
een leerproces te spreken.
De ervaring die op tijdstip 1 opgedaan is en die tot een verandering van gedrag leidt, kan van alles
zijn. Het kan een gevoel zijn (pijn, blijdschap, somberheid), een gedachte (‘in dit geval zou ik
misschien kunnen proberen om…’), iemand anders die het goede of slechte voorbeeld geeft (‘hij
doet het op die manier, wellicht dat het mij zo ook lukt’).
2.2 Klassieke conditionering
Ivan Pavlov
Bij klassieke conditionering wordt een neutrale stimulus (bijv. de M van McDonald’s, of het geluid
van een bel) vlak voor of tegelijkertijd met een ongeconditioneerde stimulus (bijv. Big Mac, of
vlees) aangeboden. De neutrale stimulus wordt op deze manier gekoppeld aan de ongeconditioneerde
stimulus, waarna de reactie op de neutrale stimulus hetzelfde wordt als de reactie op de
ongeconditioneerde stimulus (‘watertanden’). Zodra deze koppeling tot stand is gebracht (iets wat
vaak ‘automatisch’ – zonder intentie en bewustzijn – gebeurt), wordt de neutrale stimulus een
geconditioneerde stimulus genoemd. De geconditioneerde stimulus (de gele M van McDonald’s of het
geluid van een bel) brengt dan dezelfde reactie (‘watertanden’) teweeg als de ongeconditioneerde
stimulus (Big Mac of vlees) dat deed.
Voor de conditionering (tijdstip 1)
Neutrale stimulus (gele M van McDonald’s) geen reactie
Ongeconditioneerde stimulus (Big Mac) ‘watertanden’
Tijdens conditionering
Neutrale stimulus (gele M van McDonald’s) ongeconditioneerde stimulus (Big Mac)
watertanden
Na de conditionering (tijdstip 2)
Geconditioneerde stimulus (gele M van McDonalds) ‘watertanden’