Samenvatting Basisboek Methoden en Techniek Ben Baarda
Hoofdstuk 1 Wat zijn mijn onderzoeksprobleem, doelstelling en onderzoeksvraag?
§1.1 Wat is mijn probleemstelling?
Stel een aantal zaken vast:
a. Wat is precies het probleem? (stel geen normatieve vragen)
b. Hoe groot is het probleem?
c. Wat is de aanleiding om onderzoek te doen?
d. Voor wie is het een probleem?
e. Wat zijn de gevolgen?
Doelstelling het doel van het onderzoek. Formulering: ‘Het onderzoek heeft tot doel het verkrijgen
van kennis en inzichten in .. bij .. om..
§1.2 Is er al informatie aanwezig?
- Oriëntatie (Geheel van ideeën = theorie)
- Redenen voor literatuuronderzoek/bronnenonderzoek:
a. waar baseren andere onderzoekers hun theorie op?
b. wat voor opzet gebruiken andere onderzoekers voor vergelijkbaar onderzoek?
c. hoe definiëren en meten onderzoekers vergelijkbare kenmerken?
- hoe ga je op zoek naar info
a. begin met het vertalen en definiëren van je onderzoeksbegrippen
Thesaurus: hierin staat aangeduid of iets een officiële zoekterm is, maar ook of er
bredere/smallere zoektermen en verwante zoektermen zijn.
b. beslis waar je gaat zoeken. Daarbij zijn een aantal belangrijke bronnen te
onderscheiden: zoekmachines met wetenschappelijke artikelen(Google Scholar) en
zoekmachines met wetenschappelijke boeken en rapporten (Google Books).
c. kies een goede zoekstrategie
d. controleer op volledigheid (actueel artikel referenties checken)
§1.3 Wat is mijn onderzoeksvraag?
De onderzoeksvraag is de kern van een onderzoek. Gebruik volgende stappen:
1. Formuleer je voorlopige onderzoeksvraag
2. Is er sprake van sub- of deelvragen?
3. Is het een vraag?
4. Is het een gesloten vraag? (kwantitatief zaken vast stellen, kwalitatiefdingen ontdekken, of
mixed method)
5. Alternatieve formuleringen (breed of smal formuleren)
6. Formuleren van een definitieve onderzoeksvraag (concreet en eenduidig)
,§1.4 Wie of wat zijn de onderzoekseenheden
De eenheden in je onderzoek zijn de ‘wie’ en ‘wat’ waar de vraag betrekking op heeft. De eenheden
kunnen naast mensen ook groepen, bedrijven, organisaties of situaties zijn. De eenheden beschikken
of kenmerken of eigenschappen. Je eenheden hoeven niet perse je respondenten te zijn!
De populatie is het totaal aan eenheden. Bij grote populaties vaak gebruik gemaakt van
steekproeven. Binnen populaties kun je ook subpopulaties onderscheiden splitsingstechniek.
Je begint dan met het breedste concept van de populatie waarna je kijkt of je deze kunt splitsen,
bijvoorbeeld op geslacht, inkomen, leeftijd, woonplaats etc.
- Externe validiteit: In welke mate kun je de onderzoeksresultaten genereren naar de beoogde
populatie.
§1.5 Wat zijn de kenmerken en wat is hun onderlinge relatie
Kenmerken een voorbeeld hiervan is geslacht, het gaat hierbij vaak om een abstracte eigenschap.
Het wordt een variabele als het kenmerk in meetbare termen is geformuleerd. Hiervoor moet je de
dimensies van de kenmerken nagaan. Variabelen kennen dus scores, kenmerken of begrippen niet. In
de Engelstalige literatuur vaak onderscheid tussen construct en concept. De constructen kennen vaak
verschillende dimensies, dat geldt meestal niet voor een concept.
Directe onafhankelijke kenmerken
Hebben meestal gevolgen en zijn niet het gevolg van andere kenmerken. Kijk of er sprake is van een
oorzakelijk verband (causaliteit). Een causale relatie bestaat als er een relatie is tussen het
onafhankelijke en het afhankelijke kenmerk.
Directe, afhankelijke kenmerken
In tijd vinden de onafhankelijke kernmerken altijd plaats voorafgaand aan de afhankelijke
kenmerken. Soms bestaat er een wederkerige relatie, zoals tussen vriendelijkheid van een klant en
de verkoper.
Indirecte controlekenmerken
Moderator- en mediërende kenmerken. Deze worden verder in hfd 2 uitgelegd. Controlekenmerken
kunnen dus invloed hebben op de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke kenmerken.
§1.6 Welke ethische problemen kunnen zich voordoen
Is het onderzoek ethisch verantwoord?
Denk aan privacywetgeving en gedragcodes. ‘anoniem & vetrouwelijk’
Drie betrokken partijen: respondent, opdrachtgever en onderzoeker.
Respondent; Wat is voor hen het belang om mee te doen? Positief goed gevoel.
Opdrachtgever; Wilt het onderzoek laten uitvoeren.
Onderzoeker; Wat is voor hem het belang? Reputatie, status, maar kan ook negatief uitpakken.
Wanneer is je onderzoek ethisch verantwoord?
* eisen betreffende de respondent
- respondent geeft toestemming
- respondent is voorgelicht over het doel en de werkwijze
,- gegevens worden anoniem verwerkt
- uitkomsten van het onderzoek hebben geen nadelig effect voor de respondent
* eisen betreffende de onderzoeker
- het onderzoek moet op een eerlijke en wetenschappelijke verantwoorde manier uitgevoerd worden
- de onderzoeker verstrekt geen gegevens aan derde als de opdrachtgever hier niet mee instemt
- de onderzoeker functioneert volledig onafhankelijk van de opdrachtgever
§1.7 Is het onderzoek haalbaar?
4 factoren spelen hierbij een rol:
1. Tijd
2. Geld
3. Bereidheid en bereikbaarheid van respondenten of proefpersonen
4. De risico-analyse
1. Tijd
maak een globale tijdsplanning en stel deze tussendoor bij. Voorbeeld: excelplanning
2. Geld
Wat zijn de kosten voor het onderzoek? Stel een begroting op.
3. Bereidheid
hangt af van:
- de instantie die het onderzoek uitvoert (commercieel of door een universiteit)
- de wijze waarop men benaderd wordt
- de tijd die het kost
- de aantrekkelijkheid van het onderwerp en de betrokkenheid van de respondenten bij het
onderwerp
- het nut van het onderzoek
- een blijk van (materiële) waardering (incentives)
4. Risico’s
mogelijke knelpunten:
- onvoorziene activiteiten
- onvoldoende tijd
- onverwachte kosten
- niet beschikbaar zijn van middelen
- onvoldoende respondenten
- onvoldoende steun opdrachtgever
- problemen tussen onderzoekers
Korte samenvatting hoofdstuk1 :
De probleemstelling
• geeft een indicatie van het (praktijk)probleem waaruit de
onderzoeksvraag voorkomt.
• indiceert de doelstelling van het onderzoek.
,Inhoudelijke oriëntatie
• Het gebruik van goede zoektermen en een thesaurus bevordert het
zoekproces.
• Proefschriften, reviews en meta-analyses zijn belangrijke bronnen.
• Gebruik gespecificeerde zoekmachines en bestanden.
De onderzoeksvraag
• De onderzoeksvraag kent meest deelvragen.
• Voor kwantitatief onderzoek is het belangrijk dat het een gesloten
vraag is.
• Onderzoeksvragen moeten niet te breed zijn.
De eenheden
• De populatie is het totaal aan eenheden.
• Respondenten zijn de personen die aan het onderzoek meedoen.
• Informanten zijn personen die informatie geven over de eenheden.
De kenmerken
• Kenmerken zijn de eigenschappen van de eenheden.
• Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen afhankelijke en
onafhankelijke kenmerken.
• De controlekenmerken, zoals de moderator-, mediator- en
‘confounding’ kenmerken, beïnvloeden de relatie tussen de
afhankelijke en onafhankelijke kenmerken.
De ethiek
• Belangrijk is dat de respondenten vrijwillig deelnemen, goed
geïnformeerd zijn over het onderzoek en geen nadelige effecten van
het onderzoek ondervinden.
• De gegevens van de respondenten worden het liefst anoniem, maar
minimaal vertrouwelijk verwerkt.
• De onderzoeker voert het onderzoek op een eerlijke en
wetenschappelijk verantwoorde wijze uit.
• De onderzoeker heeft geen belang bij het onderzoeksresultaat en is
onafhankelijk.
• De onderzoeker verstrekt geen gegevens aan derden zonder
Planning en haalbaarheid
• Is er voldoende tijd om het onderzoek uit te voeren?
• Is er voldoende geld om het onderzoek uit te voeren?
• Zijn de respondenten dan wel de onderzoeksgegevens bereikbaar?
• Is men bereid mee te werken aan het onderzoek?
• Zijn de risico’s voor de uitvoering van het onderzoek bekend en
beheersbaar?
Hoofdstuk 2 Hoe kies je het onderzoeksontwerp?
In dit hoofdstuk wat voor soort onderzoeksvragen er zijn en welk onderzoeksontwerp daar bij past
§2.1 Wat voor soort onderzoeksvragen zijn er?
3 soorten onderzoeksvragen:
- Frequentieonderzoeksvragen
- Verschilonderzoeksvragen
- Samenhangonderzoeksvragen
, Frequentieonderzoeksvragen; vragen naar de mate waarin iets voorkomt, hoe vaak komt een
fenomeen voor. Gaat om vragen als ‘hoe veel’, ‘hoe vaak’ of ‘in welke mate’?
Verschilonderzoeksvragen; maken een vergelijking tussen groepen mensen of situaties. Dus
vergelijken van onderzoekseenheden. Om verschillen te onderzoek vaak experimenteel
onderzoeksontwerp. Hierbij zijn de groepen door de onderzoeker zelf te manipuleren. Aard
onderzoeksvraag bepaalt dus het onderzoeksontwerp.
Samenhangonderzoeksvragen; onderzoeken de samenhang tussen twee kenmerken. Wanneer twee
kenmerken samenhangen, verandert de score op het ene kenmerk als de score op het andere
kenmerk verandert. Een samenhang kan zowel positief(verband) als negatief zijn. Voorbeeld positief
verband: Lichaamsgewicht neemt toe wanneer leeftijd toe neemt.
§2.2 Is er sprake van causaliteit?
Bij verschilonderzoeksvragen en samenhangonderzoeksvragen ben je geïnteresseerd in causaliteit. Je
wilt dan weten of variatie in de ene variabele de oorzaak is van variatie in de andere variabele.
Er zijn 3 voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om van een causale relatie te kunnen spreken:
1. De twee variabelen die je onderzoekt, moeten met elkaar samenhangen.
2. De variabele die je als ‘oorzaakvariabele’ beschouwt, moet in de tijd voorafgaan aan de
afhankelijke variabele.
3. Er mag geen derde variabele in het spel zijn, die de relatie tussen de onafhankelijke en de
afhankelijke variabele verklaart.
§2.3 Is er sprake van een derde beïnvloedende variabele?
Een derde variabele kan op verschillende manier een rol spelen in de relatie tussen de onafhankelijke
en de afhankelijke variabele:
- Mediërende variabele
- Confounding variabele
- Moderator variabele
Mediërende variabele
Bij mediatie hangt een derde variabele samen met zowel de onafhankelijke als de afhankelijke
variabele, en loopt (een deel van) de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele via
deze derde variabele, de mediator. Een voorbeeld: negatieve relatie tussen uitgaan een
studieresultaten. Hoe meer avonden studenten per week gaan stappen, des te minder goed zijn hun
studieresultaten. Een derde variabele die hier een rol speelt: het aantal studie-uren. Studenten die
vaker op stap gaan, besteden over het algemeen minder tijd aan hun studie. En als je minder tijd aan
je studie besteedt, zullen de resultaten ook minder zijn. Dit kun je zien in een conceptueel model, dit
is een onderzoeksmodel, waarin je relaties tussen variabelen schematisch weergeeft.
Confounding variabele
Hierbij vertoont een derde variabele een relatie met zowel de onafhankelijke variabele als de
afhankelijke variabele, maar vormt deze variabele geen ‘tussenschakel’ tussen de onafhankelijke en
de afhankelijke variabele. Voorbeeld: relatie tussen roken en longcapaciteit. Onder jongeren