College 4: kinderopvang 20ste eeuw
Visies op kinderopvang
Visies op het grootbrengen van jonge kinderen en op de verschuivende rollen van de professionals
die zich met deze kinderen bezighouden (beleid)
Introductie
Al eeuwenlang discussie over hoe het best met kinderen opgegaan kan worden. Blijkt uit twee
voorbeelden?
Gedicht wat is geschreven in 1603 door een
schoolmeester. Gaat over hoe ouders het niet eens
zijn met de manier waarop de schoolmeester hun kind
behandeld (pakt ze te hard aan). Schoolmeester is het
hier niet mee eens. Conclusie: al eeuwenlang discussie
over: hoe voeden we kinderen op? Hoe gaan we met
ze om?
De toegeeflijke juffrouw: lijkt één grote chaos op het
schilderij, maar juffrouw zit er wel relaxed bij. Titel
laat zien dat de schilder een mening had: de juf was te
soepel/losjes. Ook hieruit blijkt meningsverschillen en
discussie.
Kinderopvang onder de loep
Gaat over zorg en educatie voor ‘jonge kinderen’ (0-6 jaar).
Hoe en waarom is de kinderopvang zo geworden hoe hij was? Aan de hand van
maatschappelijke, politieke en wetenschappelijke ontwikkelingen.
Pedagogische kwaliteit en professionaliteit: zijn hier heel belangrijk bij.
Driehoek tussen praktijk, beleid en wetenschap. Deze drie zijn altijd van invloed op elkaar.
Soms is er in de praktijk een bepaalde vraag, waar de politiek actie op moet ondernemen of
waar wetenschappers een mooi onderzoek zien, vice versa.
Spanningsvelden
In de loop van de tijd is er steeds meer onderzoek gedaan naar jonge kinderen en zijn er meer
mensen die zich ermee bemoeien. Dit zorgt voor meer spanningen/discussies/meningsverschillen.
Welke van de twee kanten we het belangrijkst vinden, daar ontstaan spanningen over.
1. Moderne opvattingen én tradities. Deze twee lopen vaak parallel aan elkaar. Er zijn moderne
opvattingen, maar ook tradities die we in stand willen houden. Dit kunnen we niet altijd
makkelijk verenigen. Het doel is wel om dit bij elkaar te brengen. Als iets werkt/heel lang in
stand is gebleven (tradities) is dit vaak voor een reden. Maar soms moet er ook echt
verandering komen omdat de politiek of de wetenschap (nieuw onderzoek) dat zegt.
2. Professionaliteit / kwaliteitszorg én vanzelfsprekendheid. Professionaliteit is dat er steeds
meer aandacht is voor kind volgsystemen, objectieve behandeling, etc. Dit is belangrijk
volgens de wetenschap, maar ouders willen vaak iets mee responsiviteit/zorgzaamheid. Ook
deze twee wil je enerzijds vermengen. Objectief naar kinderen kijken, maar ook sensitief
(gevoelig) zijn.
3. Continuïteit én discontinuïteit. Continuïteit is geen verandering, discontinuïteit is wel een
breuk met wat er al bestond. Met name dit spanningsveld is belangrijk in deze cursus, omdat
we gaan kijken wat er veranderd is/hetzelfde is gebleven en waarom is dit zo.
1
,Drie functies van kinderopvang
Verschuift continu. Om te begrijpen hoe de kinderopvang is ontstaan zoals die nu is, moet je deze
drie functies kunnen onderscheiden. Ook als je een situatie op het tentamen ziet, moet je kunnen
onderscheiden of het bijvoorbeeld een economisch of educatief doel heeft. Functies herkennen in de
periodes! (zie ook laatste pagina 43 voor overzicht)
Economische functie: kinderopvang is opgericht met als doel dat ouders kunnen werken.
Simpelweg het kind kunnen wegbrengen zodat je kunt werken.
Educatieve functie: gaat meer om het kind zelf, omdat je het belangrijk vindt als samenleving
dat kinderen iets leren (op allerlei domeinen). Het gaat erom dat het kind iets leert.
Sociale functie: achterstanden te verkleinen van kinderen of verschillen tussen bepaalde
groepen te verminderen. Denk aan bijvoorbeeld VVE programma’s voor kinderen met een
taalachterstand. Zo kunnen ze al jong de achterstanden wat wegwerken.
Maatschappelijke context en wetenschappelijke context hebben hier weer invloed op. Doordat zij
iets hebben onderzocht of gezien, veranderd de functie weer. Dus doordat bijv. uit wetenschappelijk
onderzoek bleek dat VVE belangrijk is, moet de kinderopvang zich daar meer op richten. Echter is dit
niet altijd duidelijk, doordat er machtsrelaties zijn. Het gaat daarbij om de vraag hoe de samenleving
eruitziet, wie er bepaald waar er aandacht aan moet zijn, wat hebben normale burgers te zeggen?
Machtsrelaties
Belangrijk om te herkennen hoe dit zit in een samenleving.
Relatie individu-samenleving. Hoe staat de samenleving en een individu tegenover elkaar?
Michel Foucault:
o Kennis is macht
o Niet alleen repressief/onderdrukkend
o Producerend (als je opgroeit in een situatie waarin alle mensen om jouw heen
traditionele ouderschapsrollen hebben, dan doe je dat zelf ook eerder), sturend,
controlerend, “disciplinerend” (bepaalde praktijken ontstaan vanuit wat machtige
mensen in een land belangrijk vinden. Als gevolg van een norm in een land ontstaan
er bepaalde praktijken. Je kunt je hieraan onttrekken, maar vaak heb je het niet eens
door) .
(dominant) discours: bepaald het perspectief op allerlei zaken in het algemeen (niet alleen
kinderopvang). Bepaald manier van denken, doen, hoe een land in bepaalde situaties staat,
etc. Wordt bepaald door personen met kennis/macht, wetenschap, politiek, etc. Is
vergelijkbaar met een spotlight. Stel dat er één spotlight op iemand gericht staat, kan een
hele zaal diegene goed zien. Maar je ziet niet hoe andere mensen reageren,
omgevingsfactoren, etc. Je ziet daarom één ding heel scherp. In elke samenleving is dit.
‘Power produces practices in many fields, including education (..) determining how problems are
constituted, how people are classified and what are considered appropriate ways to shape
behaviour’. Het gaat dus over problemen, en hoe zo’n probleem wordt ingegeven door een dominant
discours. Een probleem kan zijn dat we ons afvragen wat goed is voor kinderen in een bepaalde
leeftijd. Er zijn verschillende meningen, maar over de heersende norm is vaak wel iedereen het eens.
Niet fatalistisch (leer dat je niks aan je lot zou kunnen doen): mensen zijn geen willoze wezens. Ze
kunnen natuurlijk ingaan tegen de dominante visie. Je kunt het ermee oneens zijn en mag
tegengeluid geven, maar dit kan moeilijk zijn.
Voorbeeld van de lastigheid om je ertegen te verzetten.
Inspectie van het onderwijs stelt grenzen aan wat ‘telt’/wat belangrijk is onderwijskwaliteit
bepaald op basis daarvan daarmee zijn ze praktijk stichtend, als je je ertegen gaat verzetten, krijg
je geen voldoende van de inspectie. Je moet er dus wel aan voldoen.
2
,Machtsrelaties analyseren
Beter begrijpen praktijken en ideeën rond de zorg voor jonge kinderen. Hoe zijn ze ontstaan en hoe
zijn ze veranderd. In het boek zijn een aantal thema’s, deze thema’s kennen voor het tentamen. Hoe
werd er over gedacht? Deze thema’s komen steeds terug in de verschillende historische periodes en
er wordt steeds anders over gedacht.
Moeder-kind relatie: wat is belangrijk? Hoe moet dit eruit zien?
Ontwikkeling van het kind: hoe moet een kind zich ontwikkelen? Wat is belangrijk in de
ontwikkeling?
Relatie gezin en samenleving: wat voor soort kinderen groeien erop in de samenleving? Hoe
zouden zij moeten leven in de samenleving?
Kinderopvang begin 20ste eeuw (hoofdstuk 1)
Vlaanderen, begin 20ste eeuw Vlaanderen omdat het boek daarover is geschreven, beste boek wat
ze konden krijgen. Dus niet per se over Nederland.
Hoe zag Vlaanderen aan het begin van de 20 ste eeuw eruit?
Industrialisatie: steeds meer arbeiders die naar de steden verhuisden en in fabrieken
werkten. Veel armoede, slechte hygiëne: het ging er ruig aan toe (tweede helft 19 e eeuw)
Vrouwen aan het werk: met alleen het loon van de man kwamen ze niet rond. Verschuiving
van een gezinsinkomen naar individueel loon (door scheiding tussen woning en werkplaats,
bij landbouwers) (tweede helft 19e eeuw). Vrouwen werkten alleen wel voor minder loon,
waren niet verkiesbaar en hebben ook geen stemrecht.
Zeer hoge kindersterfte: o.a. door armoede, slechte hygiëne, slechte medici. Bij meisjes ligt
deze hoger dan bij jongens in België. Belangrijkste oorzaken kindersterfte: diarree,
besmettelijke kinderziekten of darminfecties te wijden aan voedingsgewoonten (bij baby’s
veel gebruik van kunstmatige voeding wat bestond uit koemelk aangevuld met
aardappelpuree). Om het huilen tegen te gaan krijgen baby’s kalmeringsmiddelen. Ook
waren spenen van slechte kwaliteit. Deze combinaties leiden tot kindersterfte. Schuld werd
toegeschreven aan vrouwenarbeid (meer aan opvoeding dan aan context). Doordat moeders
aan het werk gingen zouden ze niet goed zorgen voor hun kind.
Inspectie (van kinderopvang, steden, huizen, etc.) in Luik (1897) “In de meeste wijken zijn de
huizen in deplorabele staat, zowel bezien vanuit de toepassing van morele regels als van die
van de gezondheid” Huizen zijn er slecht aan toe, maar er zijn ook slechte morele regels.
Het besef groeit dat begeleidende sociale maatregelen noodzakelijk zijn. Er komen wetten
tot stand over arbeidsvoorwaarden, vrouwen- en kinderarbeid, woning etc. (einde 19 e eeuw)
Sociale maatregelen zoals verplicht bevallingsverlof, verbod op kinderarbeid, wet op de
kinderbescherming (eind 19e eeuw en begin 20e eeuw). Echter bleven levensomstandigheden
ongunstig (lange werkdagen, lage lonen, gebrekkige huisvesting) Pauper Martin genoemd.
Bezorgdheid
Middenklasse (rijkere burgers) en overheid maakten zich zorgen over twee dingen:
Niet dat ze zich zorgen maakten om de mensen in de samenleving, maar ze waren bang voor
een opstand. Dat gebeurde ook, arbeiders gingen staken. Quote op hun spandoeken: ‘Bas
Salaires. Longues Heures. Brutalités des Patrons. Mortalité Infantile 62%. Voilà la vie des
pauvres gens!’ Gaat over slechte omstandigheden.
Ook zorgen over kindersterfte is gevolg van vrouwenarbeid. Als er veel kinderen overlijden,
dan heb je minder arbeiders. Dan moet de vergoede burgerij het zelf doen. Het dominante
discours (opvatting) was dat kindersterfte het gevolg was van dat vrouwen aan het werk
waren. De vrouwen zouden geen interesse hebben voor de opvoeding en hun kinderen aan
het lot over laten. Vrouwen zouden niet meer moeten werken of in ieder geval veel minder.
L’Ignorance assasine
3
, Onwetendheid over opvoedgewoonten. Hier zou de kindersterfte door verklaard kunnen
worden door de rijkere burgers. In sommige gevallen dat ook deels waar (want er gingen ook
veel kinderen dood aan bijv. kunstmatige voeding), maar wel volledig losgetrokken van de
context. Soms konden ze namelijk gewoon niet anders. Met veel kinderen en zelf aan het
werk kun je geen borstvoeding geven, of je kunt geen dure spenen kopen. Maar dan is het
niet zo dat ze het niet weten of niet willen.
Zorgen om denataliteit. Enerzijds kwamen heel veel kinderen te overlijden, maar er werden
ook minder kinderen geboren. Ouders wilden namelijk niet dat hun kinderen opgroeiden in
zulke omstandigheden.
o Abortus en geboortebeperking kwam op gang
Wet verzekering tegen kindersterfte (1906): er kwam een wet dat ouders geen
bijstand/schadevergoeding meer kregen als een kind kwam te overlijden in de eerste vijf
jaar. Hierin wordt duidelijk dat de arbeidersklasse niet werd vertrouwd door de rijkere
burgers.
Filantropie (liefdadigheid) en caritas (willen helpen van de medemens, geloof in de maakbaarheid
van de samenleving)
De Filantropie ontstaat. Die wil zich het lot aantrekken van de nieuwe armen, die wordt gezien als
een klasse die een gevaar vormt voor de samenleving. Er kwamen toch vanuit de rijkere burgers wel
initiatieven om te helpen.
Particuliere initiatieven
Geloof in maakbaarheid = rijkere burgers wouden ervoor zorgen dat de arbeidersklasse wel
dezelfde normen en waarden aan ging nemen, dus dat ze hen konden kneden.
Liefdadigheid voor de armen
Beschavingsoffensief (Elias) = tammer/netter maken van de armeren in de samenleving.
Bijdoel: voorkomen van de klassenstrijd door de klassen wat dichter bij elkaar te brengen.
Men kan deze initiatieven vanuit de burgerij beschouwen als een middel om een patriarchaal
model (zie 2 alinea’s hieronder) op te dringen aan de arbeidersklasse, en zelf dit model te
ontvluchten.
In de praktijk richten filantropische verenigingen (gevolg door de katholieke) de volgende
dingen op:
o Melkkeukens: bedrijf waar melk gesteriliseerd werd voor kinderen
o Kantines (nu ongeveer consultatiebureaus): normen en waarden door slimme
mensen overbrengen aan moeders. Als lokkertje kregen ze gratis eten.
o Raadplegingen
o Kinderopvang
Raadplegingen:
Adviezen over voeding en verzorging. Adviezen bedacht door artsen die hoog in de
samenleving stonden.
o Geen oog voor leefomstandigheden. Adviezen van artsen die geen verstand van hun
omstandigheden hadden waren niet haalbaar voor die vrouwen. Ook veel overdag,
om vrouwen te ontmoedigen te gaan werken.
Bezorgdheid over fysiek én moreel welzijn
o Kind en moeder moeten opgevoed worden
o Medisch deskundigen bepalen norm
Boodschap: arbeidersvrouwen zijn slechte moeders! Zij moesten iets bijgebracht worden.
Het was een groot maatschappelijk probleem, maar werd individueel op moeders gegooid.
Paradox over kinderopvang
4