Methoden en Technieken
HC1
Wetenschappelijk onderzoek - systematische theorievorming
- Streven naar kennis over verschijnselen voor theorievorming
- Empirische uitspraken
- Systematische benadering (methodologische spelregels)
- Toetsbare uitspraken, controleerbaar, repliceerbaar
- Voortbouwen op werk van voorgangers (cumulatief)
★ Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek:
Voor kennisproblemen
Doel: ontwikkeling of toetsing theorieën
★ Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:
Voor praktijkproblemen
Doel: Kennis voor besluitvorming bij praktijkproblemen
Empirische cyclus (de Groot, 1961)
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: Integratie onderzoeksplan:
Deductie van hypothesen
● Deductief-Nomologisch model (Hempel, 1965)
- Van algemeen naar specifiek
- Theorie (wetmatigheden met goed gedefinieerde begrippen) & aannames →
logische toetsbare hypotheses.
,Twee benaderingswijzen:
★ Empirisch-analytische benadering
M.n. kwantitatief onderzoek; De nadruk ligt op deductie, toetsend onderzoek,
weerleggen van hypothesen en theorieën.
★ Empirisch-interpretatieve benadering
M.n. kwalitatief onderzoek; De nadruk ligt op inductie, abstractie, het vormen van nieuwe
begrippen, het ontwikkelen van diepe en brede theorieën
PROBLEEMSTELLING in onderzoeksplan
● Wat wil je weten? = vraagstelling
- Fundamenteel (theoretisch) onderzoek:
- Hiaten/tegenstrijdigheden in de wetenschappelijke kennis
- Praktijkgericht onderzoek:
- Probleem afkomstig van opdrachtgever
- Vaag/globale weergave van het probleem >> concretiseren
- Huidige vs. gewenste situatie
● Waarom wil je dit weten? Waarom belangrijk? = doelstelling
- “...inzicht te krijgen in…”
- Relevantie: theoretisch, praktijkgericht of beide
- Onderscheid tussen explorerend en toetsend
● Welk theoretisch raamwerk? ↔ conceptueel model
- Dit kan bestaan uit een literatuuronderzoek
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek
Concretisering probleem:
Vage en globale probleemstelling
Overleg met opdrachtgever: Verheldering probleem, inperking, nieuwe gegevens
verzamelen? Doelstelling? Relevant en uitvoerbaar? Ethische aspecten?
Doelstelling en concrete onderzoeksvraag
Type globale vraagstellingen:
1. Beschrijvend
Hoe de situatie momenteel is:
- Beschrijvende trend vraagstelling: vergelijking twee tijdstippen
- Beschrijvende comparatieve vraag: vergelijking twee locaties
2. Verklarend >> causaliteit
Van gevolg naar oorzaak
3. Voorspellend >> causaliteit
Van oorzaak naar gevolg
, TYPEN KWANTITATIEVE ONDERZOEKSVRAGEN:
- Frequentievragen
Hoeveel…? Hoe vaak…?
- Verschilvragen
In welke mate is er een verschil tussen…? Groepen, voor-na
- Samenhangvragen
In hoeverre is er een relatie tussen … en …?
Goede kwantitatieve onderzoeksvragen:
Relevant & specifiek: Sluit goed aan bij de probleem- en doelstelling, onderzoekbaar, bevat de
belangrijkste kenmerken van het onderzoek, antwoorden meer dan ‘ja/nee’
Vermijden: ‘Waarom’-vragen, ‘Hoe komt het’-vragen, ‘Hoe kunnen we’-vragen,
normatieve/ethische/esthetische vragen.
Onderzoekseenheid
‘Op wie/wat heeft de onderzoeksvraag betrekking?’
- Volgt direct uit de onderzoeksvraag → niveau waarop antwoord verwacht wordt
- Vaak respondent, soms groepsniveau
- Vaak regel/rij in databestand, soms aggregatie nodig.
Onderzoekskenmerk (=eigenschapsbegrip)
‘Wat ga je meten bij de onderzoekseenheden/respondenten?’
- (abstracte) eigenschap/kenmerk/aspect
- Komen terug in onderzoeksvraag
Operationaliseren
- Kenmerk omzetten naar concreet meetbare termen
- Variabele: kolom in databestand, ‘alle vragen waarop proefpersonen een score/waarde
krijgen’
Concept: eenvoudig kenmerk → 1 variabele
Construct: ingewikkeld kenmerk, abstract/complex begrip → meerdere items/variabelen →
samennemen
CONCEPTUEEL MODEL
Een soort brug tussen het theoretisch raamwerk en het statistisch model
- Weergave van relaties tussen de kenmerken
- Opgebouwd uit alle kenmerken van de onderzoeksvragen
- Geen onderzoekseenheden
- Geen waarde/score van kenmerk
- Brug tussen onderzoeksvraag en statistisch model.
Type kenmerken:
- Afhankelijke kenmerk(en) (Y)
- Onafhankelijke centrale kenmerk(en) (X)
- Onafhankelijke controle kenmerken (‘derde variabelen’):
- Mediator: verklarende factor; alternatieve verklaring voor de hoofdrelatie
- Moderator: factor die verschillend is voor bepaalde groepen kenmerken
en zorgt voor andere verbanden.
- Confounder: potentieel verstorend kenmerk; wordt niet weergegeven in het model.