Sv strafrecht.
Week 1 (HC 1 + WG 1): causaliteit, legaliteit, gedraging.
2 soorten theorieën:
1. Vergeldingstheorieën -> misdrijf = grondslag van straf (daad staat centraal).
a. Klassieke richting, o.a. beccaria, 1764 -> wilde beginselen vormen voor
strafrecht.
i. Uitsluitend geschreven wetboeken.
ii. Geen onnodige strafbaarstellingen.
iii. Duidelijke en heldere formuleringen.
iv. Proportionele straffen.
v. Effectieve bestraffing (moet het wel echt uitvoeren).
vi. Geen preventief optreden door overheid.
2. Preventietheorieën -> straf = middel om verschillende doelen te bereiken (dader
staat centraal).
a. Moderne richting (o.a. Internationale Kriminalistische Vereniging (1889): Von
Liszt, Prins en Van Hamel) -> crimineel centraal en niet meer de daad zoals
bij klassieke richting. Straf is een middel om verschillende doelen te bereiken:
i. Generale preventie.
ii. Speciale preventie.
iii. Conflictoplossing.
iv. Genoegdoening.
v. Beveiliging maatschappij.
b. Kritiek -> te veel nadruk op preventie en bescherming maatschappij.
3. Verenigingstheorie -> staat in NL centraal
a. In NL compromis tussen Klassieke en Moderne richting = verenigingstheorie
ligt ten grondslag.
b. Pompe (1959) ->
i. Het wezen van straf = vergelding van schuld.
ii. Het doel van straf = behartiging algemeen welzijn.
iii. De werking van straf = speciale en generale preventie.
Strafrecht gaat uit van ultimum remedium = gedachte dat het het laatste middel is en dus
alleen wordt ingezet als het echt nodig is. Kunnen stellen dat er verplaatsing naar optimum
remedium plaats vindt, dus dat strafrecht veel vaker wordt ingezet ook als het niet het laatste
middel is. Dit komt door verschillende ontwikkelingen:
1. Maatschappelijke ontwikkelingen: toename zware (georganiseerde) criminaliteit en
terrorisme mede onder invloed van internationalisering en digitalisering -> het
‘veiligheidsdenken’ komt op (Boutellier, 2002).
2. Juridische ontwikkelingen: strafbaarstelling voorbereidingshandelingen
(daadstrafrecht onderuit?), versterking positie slachtoffer, internationale invloeden
zoals harmonisatie materieel strafrecht via EU.
Art. 1 lid 1 Sr = legaliteitsbeginsel -> geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling (ook in art. 16 Gw, art. 7 EVRM, art. 15 IVBPR, art. 49
Handvest grondrechten EU).
- ‘Nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali’ (Von Feuerbach, 1801).
Beoogd de waarden van rechtszekerheid en rechtsstaatgedachte (Rule of law) te
beschermen (voorzienbaarheid voor de burger en begrenzing macht overheid).
, 1. Verbod van terugwerkende kracht.
a. Strafbaarstellingen en strafbedreigingen ten nadele verdachte.
b. Ten nadele -> art. 1 lid 2, lex mitior. Meest gunstige bepaling moet gelden.
2. Lex scripta: geschreven recht. Jurisprudentie kan dus niet als strafbaarstelling dienen
in NL. Art. 7 EVRM, europees hof wel gewoonterecht als basis voor
strafbaarstellingen.
3. Lex certa: toegankelijke en scherpe normen in strafbaarstellingen
a. ‘accessibility’ and ‘foreseeability’.
4. Grenzen aan de interpretatieruimte voor de strafrechter
a. Verbod op analogische toepassing norm.
b. EHRM: ‘consistent with the essence of the offense’ C.R/VK, NJ 1997/1).
c. Interpretatiemethoden.
d. Extensieve interpretatie wel mogelijk.
Stappen voor aansprakelijkheid:
1. Is er sprake van redelijke toerekening? Is dit zo dan heb je causaal verband.
a. Dit is de heersende leer o.g.v. HR Letale longembolie -> niet onredelijk om
het toe te rekenen. Vraag die je stelt is: is het redelijk om toe te rekenen?
b. Wanneer redelijke toerekening?
i. Ondergrens = CSQN-verband.
ii. Is het inderdaad redelijk ->
1. Adequatietheorie = of het gevolg te voorzien is (wordt meestal
veel gewicht aan toegekend, is iets voorzienbaar dan wordt het
vaak al toegerekend. Komen uit de volgende theorieën
schokkende dingen alleen dan moet je afwijken)
a. Voorzienbaarheid kun je nader invullen d.m.v. -> feiten
van algemene bekendheid + algemene ervaring +
Garantestellung (wanneer iemand vanwege zijn
beroep, kunde, etc meer kennis draagt wordt ook meer
verwacht).
2. Causa promixa = het laatste wat gebeurt voor het gevolg is
toerekenbaar (de dichtstbijzijnde oorzaak).
a. Kunt hierbij kijken naar tijd.
b. Kijken in praktijk wel naar meer schakels en niet alleen
de laatste.
3. Relevantie = wat is volgens de wetgever de meest relevante
oorzaak?
4. Gedragingen van derden -> iedereen anders dan de
verdachte, bijv. artsen of willekeurige buitenstaanders.
a. HR Niet behandelde longinfectie = slachtoffer was door
de schoten van verdachte verlamd en kreeg in het
ziekenhuis een longinfectie waarvoor ze niet behandeld
wilde worden want ze vond haar leven het niet meer
waard waardoor ze overleed. Verdachte stelde dat hij
hierdoor niet voor haar overlijden aansprakelijk was,
was ze wel behandeld dan had ze nog wel geleefd. HR
zei nee je bent wel aansprakelijk. Twee situaties
geschetst:
, i. Als het letsel op zichzelf letaal was maar had
worden voorkomen door handelen van de arts,
dan kan het nog steeds worden toegerekend
aan verdachte omdat hij het letsel heeft doen
ontstaan.
ii. Letsel dat niet letaal is, maar door allerlei pech
overlijdt het slachtoffer toch, dan is verdachte
niet aansprakelijk.
5. Gedragingen van slachtoffer.
2. Stappen alternatieve causaliteit = HR Groninger HIV. HIV besmet d.m.v. naalden
maar ook geslachtsgemeenschap. Zijn dus twee mogelijke oorzaken voor de HIV
besmettingen.
a. Is er redelijke toerekening?
i. Kunnen CSQN-verband niet vaststellen.
b. HR geeft 2 vereisten (r.o. 2.3. e.v. (pagina 1152)):
i. Gedrag kan een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd (mits
het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de
gedraging van de verdachte is veroorzaakt).
ii. Aannemelijk, aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid dat deze
oorzaak het gevolg heeft doen ontstaan. 3 aanknopingspunten (geen
cumulatieve voorwaarden):
1. Naar aard geschikt om het gevolg teweeg te brengen.
2. Naar ervaringsregels.
3. Kan je over andere mogelijke oorzaken stellen dat deze hoogst
onwaarschijnlijk zijn.
CSQN-verband bij nalaten -> het is voldoende dat het nalaten de kans op overlijden heeft
vergroot. Het niet inschakelen van hulpdiensten vergroot de kans -> r.o. 2.2.2. (onder kopje
causaal verband, a, HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:339).
Theorieën causaliteit:
1. Conditio sine qua non -> onmisbare, noodzakelijke voorwaarde voor het intreden van
het gevolg.
2. Redelijke toerekening -> het is niet onredelijk het gevolg aan de verdachte toe te
rekenen.
3. Adequatietheorie -> voorzienbaarheid van het gevolg.
4. Causa proxima-theorie -> meest dichtbijzijnde schakel is het belangrijkste voor het
gevolg.
5. Relevantietheorie -> oorzaak die de wetgever in gedachten had.
Week 2 (HC 2 + WG 2 (verdiepingswg)):
Strafbaar feit = menselijke gedraging die de wettelijke delictsomschrijving vervult en
wederrechtelijk en verwijtbaar is.
Wederrechtelijkheid als element = algemene voorwaarde voor strafbaarheid.
- Betekenis -> in strijd met het recht.
- Formeel = in strijd met wet = ‘wederwettelijkheid’ -> het vermoeden van
materiële wederrechtelijkheid (kan weer worden weggenomen).
- Materieel = in strijd met het recht = geen rechtvaardigingsgronden.
, Doelen wederrechtelijkheid:
1. Algemene voorwaarde voor strafbaarheid.
2. Stelt grenzen aan de macht van overheid om nieuwe strafbepalingen in het leven te
roepen.
Dubbelfunctie wederrechtelijkheid:
1. Element -> algemene voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
a. Mogen aanwezig worden verondersteld als aan delictsomschrijving is
voldaan.
b. Wederrechtelijkheid is een fundamenteel strafrechtelijk beginsel -> voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid is altijd wederrechtelijk vereist.
c. Echter vooral van belang voor de wetgever.
2. Bestanddeel -> inperken bereik van een delictsomschrijving. In de regel is
wederrechtelijkheid een element, maar soms een bestanddeel. Wederrechtelijkheid
als bestanddeel, 2 leren:
a. Leer van de totaalwederrechtelijkheid
i. Bestanddeel en element betekent hetzelfde, dus in strijd met het
recht.
ii. HR Dreigbrief -> deze leer is de geldende.
b. Leer van de facetwederrechtelijkheid
i. Gaat ervan uit dat het niet hetzelfde betekent als element, maar dat
het bestanddeel een delictsafhankelijke interpretatie krijgt. Deze leer
heeft tot gevolg dat voor elke delictsomschrijving moet worden
vastgesteld wat wederrechtelijkheid betekent.
ii. VB. art. 310 Sr -> doel van artikel is eigendom beschermen
(rechtsgoed). Wederrechtelijkheid zou hier dan zijn in strijd met het
subjectieve recht van een ander op een goed.
Wat is strafwaardig?
● Modderman (1886): ‘Dat alleen datgene mag gestraft worden, wat in de eerste plaats
onregt is. ...’ en in de tweede plaats: als geen andere middelen openstaan (ultimum
remedium).
● Normaal immoreel.
● Rechtsdelicten (malum in se) / wetsdelicten (malum prohibitum).
● Wat moreel verwerpelijk is en dus strafwaardig is gebonden aan tijd / plaats / cultuur.
Criteria voor strafbaarstelling / regulerende strafrechtsbeginselen, zoals:
1. Negatieve criteria van Hulsman (1972) o.g.v. waarvan strafbaarstelling achterwege
moet blijven:
a. Je mag niet strafbaar stellen alleen om een morele opvatting op te leggen.
b. Wanneer strafbaarstelling is bedoeld om hulp te verlenen, paternalistisch.
c. Wanneer capaciteit van het overheids gerechtelijk apparaat wordt
overschreden.
d. Wanneer het een schijnoplossing is en niet een daadwerkelijke oplossing.
2. Positieve criteria van Van Bemmelen (1973); De Roos (1987) Beginselen
(gezichtspunten om tot strafbaarstelling te komen):
a. Schadebeginsel ((risico op) schade van belangrijk rechtsgoed).