Handboek klinische ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1 (exclusief 1.3), hoofdstuk 5 (exclusief 5.2.4 en 5.3.2 tm 5.4), hoofdstuk 7, hoofdstuk 10, hoofdstuk
11 (exclusief 11.7.1), hoofdstuk 13 (exclusief 13.8), hoofdstuk 18, hoofdstuk 20 (exclusief 20.6.1)
Prof. Dr. Pier Prins
Prof. Dr. Caroline Braet
OPP = Ontwikkelingspsychopathologie
KLOP = Klinische ontwikkelingspsychologie
PP = Psychopathologie
,Hoofdstuk 1 Ontwikkeling en psychopathologie
1.1 Wat is afwijking van de normale ontwikkeling?
Afwijkend functioneren:
- Benaderingen:
1. Categorisch; beschouwt afwijkingen als kwalitatief anders en noemt het een stoornis of diagnose.
Komt voort uit psychiatrische studies. Werkt top-down. Door Michael Rutter.
2. Dimensionaal; beschouwt afwijkingen als gradueel verschillend en noemt het psychologische
problemen en (sub)klinische symptomen. Komt van psychologisch onderzoek. Alle kinderen worden
op een continuüm geplaatst van ‘geen problemen’ tot ‘veel problemen’, met externalliserende en
internaliserende problemen. Vragenlijst (zonder interpretaties of verwijzingen naar
persoonlijkheidstrekken) bepaalt psychopathologie. Syndromen volgen daaruit door statistische
technieken. Dit is bottom-upbenadering.
- Bepalen:
Adhv lijden, hoeveelheid symptomen, hulp zoeken (lastig ivm diverse meningen)
- Prevalentiestudies:
Sekseverschillen, verschil tussen benoemen ‘stoornis’ VS ‘probleem’, leeftijdsgroep, verschil door wel
of niet ook ouders etc. te bevragen.
1. Age of onset; zoeken ook naar leeftijd waarop stoornis voor het eerst gesignaleerd wordt.
Geheugen is echter niet altijd betrouwbaar.
2. Lifetime-prevalentie; elk jaar een gestructureerd interview.
3. Cumulatieve prevalentie; alle stoornissen ooit gedecteerd bij lifetime, worden opgeteld.
Normale ontwikkeling:
- Ontwikkelingstaken:
Normale uitdagingen voor kind op bepaalde leeftijd, met bijbehorende spanningen, observeerbaar in
gedrag, gevoelens en gedachten.
Belangrijk overzicht ontwikkelingstaken met gedragingen op pagina 10
1.2 Modellen van normale ontwikkeling
Modellen van normale ontwikkeling:
Problemen hebben verschillende aanvangsleeftijden. Dit impliceert dat modellen over ontwikkeling
van psychopathologie stoornisspecifiek ontwikkeld moeten worden.
- Trekmodel:
Stelt dat ontwikkeling wordt bepaald door individuele karakteristieken. Houdt geen rekening met
effecten van omgeving. Een trek wordt gezien als aangeboren kenmerk of verworven eigenschap. Als
de trek er is, blijft deze relatief onbeïnvloedbaar. Hedendaagse variant: littekenmodel; veronderstelt
dat kind door blootstelling aan bepaalde aversieve ervaring blijvend getekend is.
- Omgevingsmodel:
Externe omgevingsfactoren beïnvloeden ontwikkeling kind. Minimaal deze contexten: prenatale
omgeving, opvoeding, school en leeftijdgenoten. Elke eigenschap kan bijgestuurd worden door de
juiste omgeving te bieden. Klinische invalshoek is door die opvatting belangrijk. Toepassingen zijn
daarom ontwikkeld, zoals gedragstherapie.
- Ecologische modellen:
Bronfenbrenner: maakt onderscheid tussen micro- (relatie tussen kind en directe omgeving), meso-
(invloed van subsystemen op elkaar), en macroniveau (maatschappelijke factoren). Model op pp 13.
Belsky: onderzoekt vroege rol van omgeving tijdens eerste levensjaren op psychopathologie bij kind
en andere uitkomstmaten. Raadt aan bij elk probleem verschillende niveaus te bekijken, met
kindfactoren, proxi-omgeving (ouders, school) en meer distale factoren (socioculturele omgeving).
- Interactiemodellen:
Kind en omgeving bepalen loop van ontwikkeling.
1. Goodness of fit-model: nieuw gedrag wordt geproduceerd door het interacteren van kind- en
,omgevingskenmerken – trekken en omgeving veranderen niet. Net anders dan transactioneel model.
Omgeving en kind passen bij elkaar, of niet.
2. Transactionele modellen: interactie zorgt voor verandering trekken en omgeving. Model op pp 25.
---- Diathese-stressmodel: dynamische wederzijdse invloed van omgeving en kind op elkaar. Stress
interacteert met deze diathese en leidt tot symptomen. Transactioneel model, want symptoom leidt
tot symptomen en vicieuze cirkel.
--- Stress-generationmodel: bepaalde kinderen zijn kwetsbaarder voor psychopathologie door een
kwetsbare diathese en vooral omdat ze meer stresserende omgevingen opzoeken of uitlokken.
--- Differentïele susceptibiliteit: pp 17?. Uitkomstmaten zijn hier psychopathologische symptomen en
positieve uitkomstmaten.
--- Vantage sensitivity: binnen diathese-stressmodellen blijken sommige kinderen alleen gevoelig te
zijn voor een positieve omgeving.
1.4 De dynamiek van risico- en beschermende factoren
Risicofactoren:
Een risicofactor treedt eerder op en voorspelt het optreden van de stoornis. Een uitspraak hierover is
altijd een kansuitspraak. Relevant bij hoofdeffecten. Causale risicofactoren dragen direct bij aan de
uitkomst. Er is waarschijnlijk sprake van een cumulatief effect bij risicofactoren.
Voor relevante begrippen zie begrippenlijst.
- Niveaus:
Organisch, intrapersoonlijk, interpersoonlijk en niveau van hogere orde.
- Genetische factoren als risicofactor:
Genetische factoren en zwangerschapscomplicaties. Erfelijke belasting wordt vaak overschat.
Genetische effecten zijn meestal latent tenzij specifieke gen-omgevingsinteracties.
--- Temperament: psychisch overgeërfd kenmerk dat zich op jonge leeftijd manifesteert en vrij stabiel
lijkt gedurende de levensloop. 4 onderzoeken: Thomas en Chess, Hill en Kagan, Rothbart, Gray. Een
bepaald temperamentskenmerk kan een kwetsbaarheid zijn voor psychopathologie.
Breid evt. uit dmv pp 30-31.
- Omgeving als risicofactor:
Distaal: verhoogt de kans op het voorkomen van proximale risicofactoren. Heeft nauwelijks of geen
risico-effect. Proximaal: direct effect.
Ouders staan model voor het gedrag van het kind door de opvoeding
- Implicaties voor KLOP:
KLOP stelt dat wanneer men risicokinderen al kan onderzoeken en volgen voordat de stoornis begint
te manifesteren, men belangrijke processen kan bestuderen die kunnen verklaren waarom sommige
kinderen een stoornis ontwikkelen en andere niet.
OPP moet niet alleen risicofactoren kennen, maar ook de mechanismen, om ze te kunnen
veranderen. Onderzoek naar effect van behandelingen kan inzicht geven in hoe en in welke mate de
invloed van bepaalde risicofactoren om te buigen is. Risicofactoren in kaart brengen om ontwikkeling
van problemen te begrijpen. Omgevingsmodellen Belsky en Bronfenbrenner relevant om invloeden
op kind in kaar te brengen.
In OPP pleit men ervoor de op verschillende niveaus waarneembare risico’s in dynamische interactie
met elkaar te zien in een transactioneel model.
Veerkracht/resilience / beschermende factoren:
De capaciteit van een dynamisch systeem om stand te houden of te herstellen na substantiële
uitdagingen die het systeem bedreigen of bedreigd hebben.
1 factor kan voor kind 1 beschermend zijn en voor kind 2 een risico. Mogelijk moeten we het meer
hebben over beschermende mechanismen ipv -factoren.
- Onderzoek:
Wordt onderzocht in resilience studies of studies naar veerkracht, waarbij duidelijk een vorm van
, tegenslag en een vorm van adaptatie moeten zijn. Door Norman Garmezy en Ann Masten.
3 onderzoeksdesigns:
--- Type 1: positief ontwikkelen tegen alle verwachtingen in:
--- Type 2: adequaat aanpassen ondanks stressvolle ervaringen
--- Type 3: herstel na traumatische ervaringen
- Verschillende mogelijke pathways:
Oa stressresponssystemen, zelfregulatie- en emotieregulatiesystemen, informatieverwerkende
systemen, hechtingssystemen en motivatiesystemen.
- Niveaus:
Organisch, intrapersoonlijk, interpersoonlijk en niveau van hogere orde.
- Differentiële kwetsbaarheidshypothese:
Men gaat ervan uit dat dezelfde kinderen die kwetsbaarder zijn voor stresservaringen ook degenen
zullen zijn die beïnvloedbaar zijn voor beschermende processen en betere adaptatie kunnen
ontwikkelen mits zij de juiste interventies krijgen.
- Implicaties voor KLOP:
Nieuw door bestuderen van positieve aspecten bij een kind, om te benutten tijdens een behandeling.
Kinderen weerbaar/ veerkrachtig maken ter preventie.
Vooral adequaat ouderschap en steun uit sociaal netwerk zijn belangrijk, en beïnvloedbaar.
1.5 Ontwikkelingstrajecten: stabiliteit en verandering in afwijkend functioneren
Onderzoeksmethoden in de OPP:
Het verband tussen twee variabelen is correlationeel.
- Longitudinale studies:
Hierdoor kan men uitspraken doen over temporele relatie tussen factoren en daarmee inzicht geven
in causale mechanismen (in tegenstelling tot cross-sectioneel onderzoek). Dynamische relaties tussen
risicofactoren wordt met statistische procedures berekend en OPP interpreteert deze verbanden
verder. Echter, uitspraken over mechanismen doen kan niet zonder experimenteel of
interventieonderzoek. Dit onderzoek duurt lang en is kostbaar, beperkt aantal meetinstrumenten en
heel veel proefpersonen nodig voor betrouwbaarheid
- Follow-backstudies:
Vroeger veel gebruikt om op korte termijn uitspraken te doen over het risico dat bepaalde kinderen
lopen. Retrospectief, maar wel breder dan retrospectieve studies; het verleden reconstrueren door
volwassenen en hun omgeving te bevragen, over specifieke gegevens. Kan leiden tot verkeerde
interpretaties en gevolgtrekkingen. Vaak onbetrouwbare informatie doordat het ver terug in tijd
gaat.
- Prospectieve studies:
Krijgen tegenwoordig de voorkeur. Representatieve groep volgen gedurende een bepaalde tijd.
Uitspraken proberen te doen over voorspellers van uitkomstmaten op grond van statistiek waarbij
predictoren eerder in tijd gemeten zijn.
Ontwikkelingstrajecten (pathways):
Door voorspellingen te kunnen maken over uitkomst(en) van een risicofactor door statistische
analyses, dan tekent men een ontwikkelingstraject van kinderen met die risicofactor. Niet bedoeld
om een deterministische visie te formuleren en het als normatief te beschouwen. 50/50 kans, dus
besteed aandacht aan beschermende factoren en mogelijkheden om ontwikkelingspad te verlaten/
om te buigen. Te plaatsen in transactionele modellen – traject wordt dan gezien als resultaat van
interactieprocessen tussen biologische verbanden en opvoedersvariabelen, versterkt door bepaalde
omgevingsvariabelen (en dus ook dynamiek daartussen).
- Kenmerken:
Multifinaliteit, equifinaliteit.
- Trajecten voor de ontwikkeling van delinquentie
Door onderzoek van Patterson, Loeber en Moffitt kan men vroege markers identificeren die leiden