Orthopedagogiek samenvatting
H1, H2, H5, H6.3, H7, H10.6, H11, H12, H13, H14
H1 Opvoeden, pedagogiek en orthopedagogiek
1.1 Een cultuurverschijnsel
Opvoeding is cultuurafhankelijk en tijdafhankelijk. Als men de eigen
opvoeding als prettig heeft ervaren, wordt er veelal gekozen om deze
opvoedingswijze ook bij de eigen kinderen toe te passen.
1.2 Wat kunnen we onder opvoeden verstaan?
- het leren van normen en waarden, zodat iemand zo zelfstandig
mogelijk in de maatschappij kan functioneren.
- Een kind leren helpen op eigen benen te staan.
- Leren van gewoonten, manieren en regels die moeten leiden tot
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid
Opvoeding komt tot uiting in de omgang met het kind. Kind is zeer afhankelijk
van anderen. Je spreekt van een unieke omgang , sprake van wederzijdse
betrokkenheid. Opgroeien in ‘warme’ omgeving bevordert de sociale en
emotionele ontwikkeling. Een opvoeder oefent in zijn omgang met het kind
een doelgerichte invloed uit. Bijv. Normen en waarden bijbrengen,
verantwoordelijkheden leren nemen, keuzes maken etc. Opvoeder moet
balans vinden tussen vrijheid geven aan kind en grenzen stellen. Stabiele
veiligheid en geborgenheid voor het kind legt basis voor zijn ontwikkeling van
zelfvertrouwen en weerbaarheid. Bij behoefte aan veiligheid kun je
onderscheid maken aan mate van geborgenheid = emotionele veiligheid en
behoefte aan mate van lichamelijke =fysieke veiligheid.
Volgens pedagoog Langeveld moeten leiding en begeleiding van de opvoeder
afnemen en leiden tot een vorm van zelfgeleide zelfstandigheid. Stimuleren,
praten en luisteren zijn 3 belangrijke aspecten van opvoeding. Onderscheid
natuurlijke en georganiseerde activiteiten. Natuurlijk vindt plaats in dagelijkse
omgang. Taken en verantwoordelijkheden tussen natuurlijke en
georganiseerde activiteiten (school) moeten goed op elkaar zijn afgestemd.
Welke persoon je wordt heeft te maken met in welk milieu je bent opgegroeid,
op welke wijze rollen verdeeld zijn, of er een scheiding van ouders. Op grond
van idealen, normen en waarden en opvoedingsstijl heb je vaardigheden
aangeleerd en kwaliteiten ontwikkeld.
1.3 Opvoeden en de pedagogiek
Pedagogiek = de wetenschap die het opvoeden als object heeft en waarin het
denken over opvoeden centraal staat.
Pedagogie = het handelen binnen de opvoeding.
,Op welke wijze een kind zich ontwikkelt, is afhankelijk van innerlijke factoren
(erfelijkheid) en uiterlijke factoren (omstandigheden waarin een kind
opgroeit, het milieu).
Normale opvoeding normaal is datgene wat als normaal (norm) geldt in
een bepaalde cultuur en in een bepaald tijdvak.
Einddoel opvoeding nastreven van bepaalde mate volwassenheid
(zelfstandigheid)
Volwassenheid letterlijk = volgroeid (fysiek, rond 18 jaar). Volgens Langeveld
volwassenheid: In alle dynamiek openbaart zich een plan, lijn, doelstelling,
gebondenheid van hetgeen men zichzelf heeft opgelegd. Dus:
zelfverantwoordelijke zelfbepaling
1.4 Belemmeringen en problemen tijdens opvoeding
Causaliteit er is sprake van een duidelijke oorzaak en gevolg. Bijvoorbeeld:
een kind is lichamelijk gehandicapt, het is logisch dat ouders bepaalde
problemen ondervinden in de opvoeding.
Bij probleemgedrag van een kind is er niet altijd een duidelijke oorzaak te
achterhalen.
1.5 Opvoeden en de orthopedagogiek
Orthopedagogiek = de wetenschap die bijzondere opvoeding als object heeft.
(Opvoedbaarheid beperkte kind).
Van belang is onderzoeken welke factoren in het opvoedingsproces verstoord
zijn, hoe dat komt, welke invloed er van de omgeving uitgaat, en mogelijke
oplossingen bekijken.
Doel: iemand helpen zich optimaal te kunnen ontplooien, zodat deze zo
zelfstandig mogelijk kan functioneren.
Pedagogiek en orthopedagogiek bevatten beiden woord: agogie. Agogisch
handelen is het deskundig/methodisch en intentioneel omgaan met
veranderingsprocessen.
Aanpak: gericht op verbeteren probleemgedrag van het kind. Of juist
oriënteren op het veranderen van systemen en structuren waar betrokkene
deel van uitmaakt. Het gaat dan om het veranderen/aanpassen van directe
omgevingsinvloeden.
Orthopedagogische vraagstelling van het kind het kind geeft in zijn gedrag
aan waar het orthopedagogisch handelen gewenst of noodzakelijk is.
Pedagogie = praktische toepassing van opvoeden
Bij orthopedagogiek men is gericht op specifieke hulpvraag!
,1.7 Het werkgebied van de orthopedagogiek
Bij veel gevallen samenhang tussen beperking en vorm van emotionele
labiliteit of samenhang tussen beperking en het milieu of de omgeving.
Onderscheid in functioneringsproblemen:
- zintuiglijke functioneringsproblemen: doof, slechthorend, blind,
slechtziend
- motorische functioneringsproblemen: in motoriek belemmerd
- Cognitieve functioneringsproblemen: intellectuele ontwikkeling
belemmerd, verstandelijk beperkt, leerstoornis
- Emotionele functioneringsproblemen: door allerlei factoren in conflict
met zichzelf en omgeving, uit zich in gedragsproblemen
1.8 Orthopedagogiek en de bijdrage van andere wetenschappen
Kennis vanuit medische wetenschappen, kinderpsychiatrie,
(ontwikkelings)psychologie, sociologie en filosofie. Voor orthopedagogiek
hulpwetenschappen.
H2 Opvoedingsdoelen en –middelen
2.1 Opvoedingsdoelen
Een voorlopig doel is doel op korte termijn. (leren wassen, zindelijk worden)
Meestal positieve invloed op betrokkenen resultaten snel bereikt, dus vaak
stimulerende invloed.
Kortetermijndoelstellingen vormen de basis voor doel langetermijndoelen.
(studie afronding is voorbeeld langere termijn)
Als doel niet volgens verwachting plaatsvindt, zal dit moeten worden
bijgesteld. In werkgebied orthopedagogiek zijn doelen vaak moeilijk of niet
realiseerbaar.
Ontwikkeling van zelfredzaamheid en sociale redzaamheid groot belang in
opvoeding. Zelfredzaamheid: (zelf tanden poetsen, wassen)
Sociale redzaamheid: leren van vaardigheden (contacten leggen,
samenwerken)
Toenemende zelfredzaamheid en sociale redzaamheid leiden ertoe dat
opvoeders de hulp meer en meer kunnen beperken tot hetgeen nodig of
gewenst is.
Volwassenheid bij kind met beperking zou je kunnen zien door streven naar
een voor hem bereikbare mate van lichamelijke en geestelijke volgroeidheid.
(Subdoelen stellen)
, 2.2 Opvoedingsmiddel en –factor
Opvoedingsmiddelen: handelingen, activiteiten en situaties die in de
opvoeding gebruikt kunnen worden om bepaalde doelen te bereiken.
Opvoedingsmiddel is doelgericht:
- Voorbereiding (voor wie is het bedoelt)
- Oriëntatie ( welk doel wil ik bereiken)
- Strategie (Welk middel kan ik hiervoor het best toepassen)
- Evaluatie (Welk effect kan ik verwachten)
Voorbeelden opvoedingsmiddel: straf, spelsituatie
- Regelmaat biedt houvast, duidelijkheid en vertrouwen
Middel: bijv. Op tijd naar bed gaan
- Gewoontevorming gewoontevorming is afhankelijk van normen en
waarden van opvoeder, gewoontevorming gericht op kind (tanden
regelmatig poetsen) of gericht op de ander (tafelmanieren)
Middel: uitleg, voordoen, oefenen
- Goedkeuring, belonen doel is goed gedrag stimuleren, door
goedkeuring vertrouwen in zichzelf
Middel: Goedkeuring, beloning
- Voorbeeld geven en voorbeeld zijn (schoenen poetsen)
Middel: uitleg, voordoen, voorbeeld geven
Opvoedingsmiddel is bewust, opvoedingsfactor is niet-bewuste actie.
Opvoedingsfactor voorbeeld: als ouder schoenen poetst, krijgt kind idee om
dit ook te gaan doen. Als ouder bewust kind voordoet schoenen poetsen is dit
een opvoedingsmiddel.
Een pedagogisch klimaat: de sfeer, de wijze waarop men met elkaar omgaat
en de aard van de ruimte waarin dit plaatsvindt. Klimaat van veiligheid en
geborgenheid creëren.
Pedagogisch klimaat wordt bepaald door:
- De opvoeder als persoon (respectvol, veiligheid, geborgenheid)
- Structuur van afspraken en regels
- Structuur in tijd
- Woonruimte
- Directe omgeving (veilig en uitnodigend)
Structureren: Belangrijk aspect voor kinderen die druk en chaotisch zijn.
Opvoeder moet in handelen rekening houden met duidelijkheid en
concreetheid.
Laat kind ervaren wat het wel kan, verbale begeleiding complimentjes
Omgevingsrol, veel prikkels voor kind. Kan zo zijn dat kind bepaalde prikkels
krijgt die negatieve invloed op zijn gedrag hebben.
Prikkelreductie: het verminderen van prikkels