Samenvatting alle tentamenstof Verdieping Materieel strafrecht 2021-2022 Universiteit Maastricht
Verdieping Materieel Strafrecht Week 1: Legaliteit en norminterpretatie Samenvatting Stof
Algemeen
De samenleving is constant in beweging en het recht beweegt mee. Ons moderne strafrecht kent zijn ontstaan in de tijd van
Napoleon (verlichting). Toen had men een individualistisch mensbeeld, met een atomistische benadering van de samenleving.
In de tijd van de verzorgingsstaat had men een positief mensbeeld. De samenleving werd maakbaar geacht en er heerste een
positieve solidariteit. Tegenwoordig leven we in een risicosamenleving met een normatieve en geobjectiveerde kijk op
aansprakelijkheid.
Kenmerken risicosamenleving:
- Meer zicht op preventie en niet strafrecht als laatste redmiddel, voorkomen risico’s
- Hierdoor verschuiving van strafbaarstelling ‘naar voren’ (zie bijv. uitbreiding opsporingsbevoegdheden)
- Strafrechtelijke controle nodig van risicovolle gedragingen, rechtsgoedbeschermende functie van het strafrecht
- Uitbreiding criminalisering (medeplegen, poging, voorbereiding) op gespannen voet met legaliteitsbeginsel,
- Strafrecht wordt meer preventief en toekomstgericht, uitbreiding strafbare gedragingen en personen
bijv. voorbereidingshandelingen (art. 46 Sr)
- Men probeert de risico’s die door industrialisering en modernisering zijn veroorzaakt, te compenseren of verhinderen
het gaat om ‘distribution of the bads’
- In bepaalde deelgebieden van het strafrecht is instrumentalistische benadering van aansprakelijkheid ontstaan
bijv. de uitholling van opzet (sneller en meer aanvaarding voorwaardelijk opzet).
bijv. de uitholling van culpa (Garantenstellung wordt alsmaar belangrijker)
Legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr, art. 16 Gw, art. 15 IVBPR, art. 7 EVRM)
Het legaliteitsbeginsel is van belang voor het doel van het strafrecht: gedragsverandering. Je kan je gedrag alleen veranderen
als je weet wat wel en niet mag, je moet dan een afweging kunnen maken (homo calculus-mensbeeld). Daarom eist het
legaliteitsbeginsel duidelijke, voorafgaande strafbedreigingen (lex certa of Bestimmtheitsgebot).
De voorwaarde is een positivistische rechtsopvatting, dat betekent dat recht wordt gemaakt en geen gegeven is.
Het uitgangspunt → machtsuitoefening door de overheid mag alleen plaatsvinden op grond van een wet en binnen de
door het recht getrokken grenzen. Hangt ook samen met rechtszekerheidsbeginsel.
Hoofddoel → Creëren van (politieke) vrijheid en autonomie voor het individu. Vrijheid is niet alleen de vrijheid te
doen wat de wet niet verbiedt, maar ook de zekerheid dat overheidsingrijpen aan de wet is
gebonden.
Sub-beginselen die uit het legaliteitsbeginsel voortvloeien:
a. Lex previa (verbod van terugwerkende kracht)
geen terugwerkende kracht voor zover dat in het nadeel is van de verdachte (‘lex mitior’)
een persoon kan niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor iets wat op het moment van het begaan van
het feit niet verboden was. Het moet binnen de grenzen van voorzienbaarheid blijven.
b. Lex scripta (wettelijke strafbepaling)
het moet gaan om een geschreven en in de wet neergelede strafbepaling
c. Lex certa (gebod van toegankelijke en scherpe normen)
accessibility & forseeability; iemand kan niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor onduidelijk
geformuleerde wetsbepalingen, indien het hierdoor voor hem niet duidelijk was dat zijn betreffende gedraging
verboden was. Maar er is altijd sprake van onvermijdelijke vaagheid, je kunt het niet altijd netjes opsommen.
d. Lex stricta (verbod van analogie)
het is niet toegestaan het ene fenomeen voor het andere geacht te laten gelden vanwege grote gelijkenis
dus belangrijk voor trias policita (machtenscheiding) → legaliteitsbeginsel begrenst de interpretatievrijheid van de
rechter (verbod op analogie) waardoor wordt voorkomen dat de rechter de rol van de wetgever overneemt.
Materiële vs. formele delicten: Voor formele delicten is een bepaalde handelswijze voldoende voor strafbaarheid, bij
materiële delicten staat niet zozeer de handelswijze maar het gevolg centraal.
Formele delicten zijn daarom ook breder geformuleerd, omdat er meer handelingen
onder moeten vallen. Dat roept legaliteitsvragen op.
Bij materiële delicten gaat het om open normen, dat roept ook legaliteitsvragen op.
1
,Samenvatting alle tentamenstof Verdieping Materieel strafrecht 2021-2022 Universiteit Maastricht
Vermogensdelicten; diefstal, verduistering, afpersing, afdreiging en oplichting
Diefstal (art. 310 Sr) → Wegnemen (je doet het zelf; zelf pakken)
Verduisteren (art. 321 Sr) → Toe-eigenen
Afpersing (art. 317 Sr) → Slachtoffer overhandigt jou wat je wil met geweld (= geen klachtdelict)
Afdreiging (art. 318 Sr) → Niet met geweld, maar dreigen met smaad (= klachtdelict)
Oplichting (art. 326 Sr) → Iemand misleiden
De afbakening van deze verschillende delicten is vaag. Het is niet altijd duidelijk wanneer er sprake is van welke. Volgens de
Hoge Raad is dat geen probleem m.b.t. het legaliteitsbeginsel, want de burger weet dat diefstal en verduistering beide strafbaar
zijn. Ze hebben wel een andere sanctie als gevolg, daar kan een probleem zijn.
De Hoge Raad is niet streng in de interpretatie: ‘’fair labeling’’. HR wijst veel zaken waar die begrippen verwateren (pragmatisch).
Jurisprudentie → voorbeelden van interessante interpretatievragen
HR 12 maart 2013 (Grenzen virtuele kinderporno) Het bestanddeel ‘schijnbaar is betrokken’ in art. 240b Sr duidt erop
In onze maatschappij hebben we ook normen die vanuit de EU dat de strafbaarstelling is beperkt tot realistische, niet van echt te
afkomstig zijn, deze spelen ook een rol bij interpretatie. onderscheiden, afbeeldingen.
HR 29 maart 2016 (Belediging wegens ras aanzetten Drie toetsingscriteria om te spreken van een belediging
tot discriminatie) van een groep mensen (ex art. 137c Sr):
a. Een uitlating is beledigend wanneer zij de strekking
heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te
stellen; de uitlating moet gaan over een groep mensen of
haar kenmerk;
b. De vraag of uitlating is in een bepaalde context gedaan,
bijvoorbeeld een geloofsopvatting mag, dienstig aan een
publiek maatschappelijk debat mag, artistieke expressie
mag. Kan beide kanten op beargumenteerd worden.
c. Proportionaliteitstoets, is de uitlating onnodig grievend?
→ De belediging wordt dus geobjectiveerd.
HR 3 juli 2018 (Overzichtsarrest zwaar lichamelijk Bij mishandeling in o.a. art. 300, 302, 308 en 312.
letsel) Kijken naar: aard van het letsel, eventuele noodzaak en
definitie vroeger <> nu is anders, dus nu andere aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig)
interpretatie. Medische wetenschap veranderd. herstel.
HR 8 november 2017 (Witwassen uit eigen misdrijf?) Het geldbedrag waarmee de auto was aangeschaft was
‘onmiddellijk’ van eigen misdrijf afkomstig, de met dat
geld aangeschafte auto was ‘middellijk’ van eigen misdrijf
afkomstig en de kwalificatieuitsluitingsgrond heeft hierop
geen betrekking.
Het is alleen witwassen als de voorwerpen beschikbaar zijn
maar niet uit eigen misdrijf & handeling moet gericht zijn
op het verhullen.
Kwalificatieuitsluitingsgrond = ervoor zorgen dat een
bepaalde handeling niet onder twee strafbepalingen valt
HR 20 maart 2018 (Tanken zonder betalen diefstal?) Algemene beschouwing aan afbakening
vermogensdelicten diefstal, verduistering en oplichting.
Van belang is de intentie waarmee betrokkene heeft
getankt, alsmede of het tanken als wegnemen of slechts
als ‘onder zich krijgen’ wordt aangemerkt.
Als de intentie voor het toe-eigenen pas nadien is
ontstaan, is diefstal uitgesloten.
HR 9 februari 2021 (Spugen = bedreiging met zware Hangt af van de context. Corona tijd?
mishandeling?)
HR (Coronaspuger-arrest) Voor bedreiging moet blijken dat er redelijkerwijs bij het
slachtoffer de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee
gedreigd is zou plaatsvinden.
Daar moet ook de opzet van de verdachte op gericht zijn.
2
, Samenvatting alle tentamenstof Verdieping Materieel strafrecht 2021-2022 Universiteit Maastricht
Verdieping Materieel Strafrecht Week 2: Hetzelfde feit en samenloop Samenvatting Stof
Ne bis in idem
Art. 68 Sr ziet op het ‘ne bis in idem-beginsel’, op welke beslissingen heeft het betrekking?
- Uitspraken van een Nederlandse strafrechter (lid 1; ‘criminal charge’)
- Of onherroepelijk geworden uitspraken uit een vreemde staat (art. 68 lid 3 Sr; mits straf uitgevoerd is)
- het betreft hetzelfde feit
- Het moet een materiële einduitspraak zijn (art. 350-352 Sv; vrijspraak, OVAR of veroordeling)
- Deze einduitspraak moet onherroepelijk zijn (geen gewone rechtsmiddelen meer open)
- Deze einduitspraak moet ‘te zijnen aanzien’ zijn gewezen, dus ten aanzien van de verdachte die zich hierop beroept
Onderliggende grondslag in Europese context is de wederzijdse erkenning van elkaars rechtssysteem, dat is belangrijk voor de
open grenzen.
Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, toetst de rechter aan: (= ne bis in bestelauto – arrest )
- De juridische aard van de feiten
indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil
tussen de strafbare feiten van belang zijn.
In het bijzonder 1) de rechtsgoederen die beschermt worden & 2) de strafmaxima.
- Eenheid van tijd en plaats
- Samenhang tussen de feiten
- Strekkingsvereiste: er moet sprake zijn van feiten met dezelfde strekking (wordt steeds minder belangrijk; zie jurisp.)
Heling is meer een begunstigingsdelict dan diefstal is, dat geeft een duidelijk verschil weer in rechtsgoederen.
Rechtsgoederen zijn bijvoorbeeld eigendomsrecht, privacyrecht, verkeersveiligheid.
Art. 68 Sr is een regel van formeel strafrecht en van materieel strafrecht:
→ Formeel strafrecht, processueel aspect = het gaat om het voorkomen van dubbele vervolging van de verdachte.
→ Materieel strafrecht, materieel aspect = voorkomen van dubbele aansprakelijkheid
In art. 313 Sv staat nog een ne bis in idem-bepaling. Deze wordt aan dezelfde maatstaven beoordeeld als art. 68 Sr en gaat over
de wijziging van de tenlastelegging. Er is minder bescherming bij dit artikel omdat het gaat om de vraag of je de tenlastelegging
mag wijzigen, en dit mag alleen als het blijft gaan om hetzelfde feit. Als je dit begrip dan beperkter zou opvatten kun je minder
snel wijzigen en dat is niet fijn.
Samenloop
Samenloop speelt een rol bij een gelijktijdige strafrechtelijke afdoening van een cumulatieve tenlastelegging van één of meer
gebeurtenissen die tot meerdere vervullingen van één of meer delictsomschrijvingen leiden.
Doel → voorkomen van cumulatie van onevenredige aansprakelijkheid en straffen. Als er sprake is van cumulatie dan wordt
slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld (= absorptiestelsel).
In essentie gaat het bij samenloop ook om de vraag: wat is hetzelfde feit?
- Verschil ne bis in idem <> samenloop zit hem in het tijdaspect. Bij samenloop gaat het om gelijktijdige berechting
van meerdere feiten en bij ne bis in idem na elkaar.
- Nuance: je kunt ook samenloop toepassen als niet alles tegelijkertijd is berecht (art. 63 Sr).
Drie smaken:
1. Eendaadse samenloop (art. 55 Sr)
→ Eén feit, meerdere strafbepalingen. Maar één van die bepalingen wordt toegepast (die met zwaarste straf)
HR vulde het ‘strekkingsvereiste’ (hebben de feiten vergelijkbare strekking? Om te kunnen spreken van hetzelfde feit)
streng in. Maar nu meer gematigd: ook als de strekking uiteenloopt is eendaadse samenloop mogelijk,
veronderstellend dat één verwijt kan worden gemaakt aan de verdachte.
→ Verschil met voorgezette handeling: vh is feitelijk meerdere gedragingen maar je maakt er één van. Eendaadse
samenloop is één gedraging die meerdere delictsomschrijvingen vervult.
2. Voortgezette handeling (art. 56 Sr)
→ Meerdere gedragingen zien als één gedraging omdat ze allemaal voortvloeien uit één wilsbesluit.
3. Meerdaadse samenloop (is de default; art. 57 t/m 62 Sr)
→ Meerdere delicten die geen samenhang hebben. Consequentie is beperkte cumulatie van vrijheidsstraffen (max. 1/3
zwaarder straffen dan delict met de hoogste straf)
→ Alle situaties die niet voortgezette handeling of eendaadse samenloop zijn.
→ Art. 57 Sr = misdrijven met gelijksoortige hoofdstraffen; geen cumulatie indien sprake van vrijheidsstraf (lid 2)
→ Art. 58 Sr = misdrijven met ongelijksoortige hoofdstraffen
3