Europees Recht
Week 1
Hoofdstuk 1
§ 1.5 – Materieel recht. Gemeenschappelijke markt, rechtsruimte,
mededingingsbeleid, monetair beleid (euro), gemeenschappelijk
handelsbeleid, bevoegdheden
Niet alle beleidsterreinen waar de Europese Unie afspraken over maakte, bleken
goed aan te slaan. Voor de instelling van de gemeenschappelijke markt was dit
wel het geval. Na een trage start, bleek dit een goede motor voor de Europese
integratie. Het gemeenschappelijke handelsbeleid met derde landen zou van de
Gemeenschap een solide handelsblok maken in de wereld. Het Europese
mededingingsbeleid, gericht op de instandhouding van vitale concurrentie tussen
bedrijven, heeft zich ontplooid tot een grondig toezicht op grote Europese en
zelfs Amerikaanse bedrijven.
In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw, tijdens de Europese omwentelingen
van die tijd, is een nieuw en complex beleidsgebied ontwikkeld rond het opheffen
van grenscontroles in de EU. Het heeft de roepnaam Rechtsruimte.
Het verdrag dat de Europese Unie op dit moment hanteert is het VWEU; Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie.
De gemeenschappelijke markt, ook wel de interne markt genoemd, is
economisch gezien een situatie van vrij verkeer van goederen, diensten,
personen en kapitaal. Juridisch gezien moet zij georganiseerd worden. Ten eerste
door verboden. Denk aan het verbod op belemmeringen. Ten tweede door
gemeenschappelijke regels tussen landen, die de hinderlijke,
handelsbelemmerende verschillen wegnemen tussen de eisen die zij elk op hun
gebied stellen aan (het verkeer van) goederen, diensten, personen en kapitaal.
Bepalingen voor de interne markt staan genoemd in artikel 26 VWEU. Nationale
producten vonden en zochten in het toenmalige EEG-verdrag nieuwe kansen om
hun import en export te bevorderen. De afschaffing van grenscontroles vormde
hiervoor de grootste oorzaak. In dezelfde tijd werden nationale overheden
krachtige verzorgingsstaten. Hierdoor hadden zij ook minder wenselijk de neiging
om nationale productie te beschermen. Dit heeft tot veel ontwikkeling in de
rechtspraak en daarna in de wetgeving gezorgd.
De werking van de Unie is in belangrijke mate gestructureerd door
bevoegdheden. Bevoegdheden zijn per instantie toegedeeld en beperkte
mogelijkheden tot handelen, wettelijk vastgelegd. De instantie, de procedure en
het soort besluit zijn te vinden in een specifieke wets- of verdragsbepaling.
De belangrijkste bevoegdheden op het gebied van de interne markt, zijn te
vinden in artikel 114 VWEU. De tekst spreekt van de ‘gewone
wetgevingsprocedure’. Deze term verwijst naar artikel 294 VWEU. Een
bevoegdheidsstelsel is doorgaans ingewikkeld, zowel voor wat betreft de
verdeling, als de procedure. De werking ervan wordt echter bewaakt door de
betrokkenen en door de rechter.
1
,De grondregels van het bevoegdheidsstelsel zijn te vinden in artikel 5 VEU. De
regels voor de uitoefening ervan zijn die van subsidiariteit, alleen handelen waar
de Unie het beter kan en evenredigheid, met beperkte middelen.
Een stelsel van bevoegdheden heeft twee doelstellingen. Ten eerste de overheid
binden aan het gezag van de wet dus aan politie en democratisch genomen
besluiten. Hier geldt dus het legaliteitsbeginsel. Ten tweede een efficiënte
werkverdelingen te vestigen en oneindigheid tussen overheidsinstanties
voorkomen.
Er zijn drie soorten bevoegdheden:
- Exclusieve bevoegdheden - Art. 3 VWEU.
o Lidstaten hebben deze bevoegdheden niet meer. Vb:
handelsovereenkomsten sluiten met derde landen.
- Gedeelde bevoegdheden – Art. 4 VWEU.
o Kenmerkt de Unie als een vorm van met de lidstaten gedeeld
bestuur.
- Bijkomende bevoegdheden – Art. 5 en 6 VWEU.
o Hier is de Unie bevoegd ‘om het optreden van de lidstaten te
ondersteunen, te coördineren of aan te vullen’. Vb:
Erasmusprogramma.
Bevoegdheden zijn niet het enige verdelingsmiddel van overheidsgezag. Het
andere is dat van de verantwoordelijkheden. Ze zijn minder vastgelegd in de wet
en vormen het verdelingsmiddel voor de meer dynamische politieke instellingen
en functies. De lidstaten hebben voor hun eigen voortbestaan en ontwikkeling
nog altijd zelf de zwaarste verantwoordelijkheid. Dit is uitgedrukt in hun
soevereiniteit. De toetreding van nieuwe staten is het belangrijkste middel van
de Unie om Europa te stabiliseren en vrede af te dwingen; een hoofddoel van
haar bestaan.
§ 1.6 – Rechtspraak, rechtsorde, rechtsbescherming, rechtsstaat
Het Unierecht is ontstaan bij verdrag en blijft zich door verdragen vernieuwen,
dus is het geworteld in het internationale recht. Maar het is (ook) bestemd om te
gelden in het nationale recht van de lidstaten van de Unie. In het arrest Costa-
ENEL heeft het Hof bepaald dat regels van het Unierecht bij conflict altijd
voorgaan op regels van nationaal recht, zelfs op grondwettelijke regels. Deze
uitspraak leidde tot veel onbegrip; alsof de Unie de grondwet van een land opzij
kon zetten. De voorrang van Europees recht is een functionele regel, nodig voor
zijn uniforme werking. Tussen EU-recht en nationaal recht is er niet een enkele
simpele logica. Er is een boeiende dynamische verhouding van wederzijdse
inwerking, onderdeel van wat men kan noemen ‘gedeeld bestuur’ of ‘gedeeld
gezag’.
Een van de grote functies van het recht is die van juridische
geschillenbeslechting; ook wel rechtsbescherming genoemd. De Europese
rechter heeft zich in deze functie zeer breed gemaakt en zich met name
ontvankelijker getoond voor klachten van particuliere bedrijven en personen
tegen hun nationale overheid, dan iemand ooit had voorzien. Daarmee versterkt
het tegelijk de controlefunctie op afzonderlijke overheden van de lidstaat.
2
,De ‘eigen rechtsorde’ is een kernbegrip voor de Unie sinds het Hof dit in zijn
arrest Van Gend & Loos heeft geïntroduceerd. Onder dit begrip kan men het
beste verstaan een afzonderlijk stelsel van recht dat zijn eigen ontwikkeling
beheerst, via juridische procedures en vooral een eigen rechter. De rechtsorde
heeft ook zijn eigen leerstukken en doctrine of rechtsgeleerd specialisme. Uit dit
arrest volgt dat het recht van de Unie zekere autonomie (zelfbestuur) heeft ten
opzichte van het algemene internationale recht.
In een rechtsgemeenschap worden de verhoudingen tussen het gezag en hen die
eraan zijn onderworpen in sterke maten door het recht beheerst, in openheid,
niet door macht en beslotenheid. Het Hof heeft de rechtsgemeenschap van de
Unie zelfs trekken van een rechtsstaat toegekend. Artikel 2 VEU vormt hier nu de
grondslag voor. Artikel 6 VEU lid 1 vormt het vervolg hiervan.
De waarden en beginselen uit deze artikelen staan regelmatig onder zware druk.
Hoe voorziet het Unierecht in het reageren op anti-rechtstatelijke ontwikkelingen
in lidstaten? Het belangrijkste politieke instrument hiervoor staat in artikel 7 VEU.
De Raad kan op grond van dit artikel sancties opleggen wanneer een bijzondere
samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders zorgen voor een ernstige
schending van de waarden waarop de Unie berust.
Overheidsgezag heeft het karakter van de rechtstaat als: alle dwingende
uitoefening van overheidsbevoegdheden op de wet is te herleiden
(legaliteitsbeginsel); de grondrechten en andere fundamentele vrijheden worden
gerespecteerd, inclusief toegang tot een onafhankelijke rechter.
Hoofdstuk 2
§ 2.1 – Primair recht: verdragen, rechtsbeginselen en grondrechten
Er zijn verschillende bronnen van het Unierecht. De verschillen zijn van belang
voor de juridische rangorde.
Onder het primair recht worden in de eerste plaats de zogeheten
oprichtingsverdragen gerekend. Op dezelfde hoogte in de hiërarchie staan de
verdragen waarbij de oprichtingsverdragen zijn aangevuld en/of gewijzigd. Denk
aan het verdrag van Lissabon. Ook de verdragen die worden gesloten bij de
toetreding van nieuwe lidstaten behoren tot deze categorie. Daarnaast behoort
ook het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie daartoe.
Het Unieverdrag en het Werkingsverdrag vormen het constitutionele kader voor
de activiteiten van de EU. Zij vormen de grondslag voor alle bevoegdheden en
bieden het kader waaraan de uitoefening van de bevoegdheden wordt getoetst.
De verdragen vormen samen dus een soort Grondwet voor de EU.
§ 2.2 – Secundair recht: het instrumentarium
Het secundaire recht van de Unie bestaat uit een tienduizenden pagina’s tellende
verzameling van wetgeving en andere bindende rechtshandelingen die de
instellingen in de loop van de tijd hebben aangenomen en die continue
onderhevig is aan wijziging en uitbreiding. Uit artikel 288 VWEU kan worden
opgemaakt dat verordeningen en richtlijnen de belangrijkste secundaire
rechtshandelingen zijn.
3
, Een verordening heeft een algemene strekking, is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. De verordening hoeft
dus niet te worden omgezet in nationale wetgeving, maar vormt gelijk een
onderdeel van de interne rechtsorde van lidstaten. De nodige
uitvoeringsmaatregelen moeten wel getroffen worden.
Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor iedere
lidstaat waarvoor zij bestemd is. Het belangrijkste verschil tussen richtlijnen en
verordeningen is dat richtlijnen niet bedoeld zijn om de burgers en bedrijven
rechtstreeks te binden, maar de lidstaten. Richtlijnen moeten daarom ook eerst
verplicht omgezet worden in nationale wet- en regelgeving. De richtlijn is
bindend wat betreft het resultaat. De staat is vrij om de vorm en de middelen te
bepalen waarmee dit resultaat bereikt wordt. De richtlijn biedt een staat in
beginsel dus meer beleidsruimte dan de verordening.
Een besluit is verbindend in al zijn onderdelen. Als de adressaten worden
vermeld, is het alleen voor hen verbindend. Het besluit is als zodanig een
geschikt instrument voor de tenuitvoerlegging van in verordeningen neergelegde
algemene regels, maar het kan ook een meer zelfstandige algemene regelstelling
bevatten. Besluiten die een beschikking inhouden, kunnen zijn gericht aan
lidstaten, particulieren of ondernemingen.
Uit artikel 25 VEU vloeit het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid
(GBVB) voort. Dit beleid wordt uitgevoerd door middel van het vaststellen van
algemene richtsnoeren en door het nemen van besluiten over het door de Unie
uit te voeren optreden, de door de Unie in te nemen standpunten en over de
wijze van uitvoering daarvan. Artikel 31 VEU stelt dat deze richtsnoeren en
besluiten niet als wetgevingshandelingen beschouwd hoeven te worden. Wel is er
enige juridische binding. Als een lid uit de Raad niet stemt dan is hij ook niet
verplicht het besluit toe te passen. Wel moet hij zich onthouden van ieder
handelen dat het optreden van de Unie zou doorkruisen of belemmeren.
§ 2.3 – Secundair recht: de normenhiërarchie en wetgevingshandelingen
De EU heeft geen onbeperkte bevoegdheid om verordeningen, richtlijnen en
besluiten aan te nemen. Secundair recht kan alleen tot stand komen door een
genoemde grondslag in Verdragen; in het primaire recht. Het secundaire recht
wordt geacht in overeenstemming te zijn met het primaire recht en moet zoveel
mogelijk in het licht van het primaire recht worden uitgelegd. Anders kunnen de
regels vernietigd of ongeldig verklaard worden.
Eerst bestond er niet echt een aanwijsbare hiërarchie in EU-regelgeving. Het
Verdrag van Lissabon heeft hiervoor geprobeerd te zorgen door onderscheid te
voeren tussen wetgevingshandelingen, gedelegeerde handelingen en
uitvoeringshandelingen.
Wetgevingshandelingen bekleden hierin de hoogste rang. Zij dragen het gezag
van de vertegenwoordigde instellingen; het Parlement en de Raad.
Wetgevingshandelingen zijn de weerslag van een politieke en democratische
belangenafweging. Artikel 289 VWEU stelt dat bij gewone of bijzondere
wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandelingen aan te merken zijn als
wetgevingshandelingen. De vaststellende instantie(s) moet altijd de Raad en/of
het Parlement zijn. Een belangrijk kenmerk van wetgevingshandelingen is dat de
4