Samenvatting inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie
Thema 1 Selectie
Hoofdstuk 2 Individuele verschillen
Inleiding
Edwin Boring formuleerde de volgende definitie voor intelligentie: Is wat door intelligentietests
wordt gemeten. Tests voor het meten van algemene intelligentie meten het aangeboren vermogen
van mensen om bepaalde mentale bewerkingen uit te voeren (data bewerken, problemen
oplossen).
Charles Spearman noemde intelligentie een general factor, zogenoemde g-factor. Dit is een
theorie die verondersteld dat intelligentie een enkel algemeen iets is. Tests die algemene
intelligentie meten zijn allemaal aan elkaar gerelateerd. Het is daarom betrouwbaar en kan vrij
nauwkeurig worden gemeten.
Intelligentie is het vermogen van personen om informatie te verwerken en deze informatie te
gebruiken om zich effectief te gedragen.
2.1 Intelligentietests
Verschillen in cognitieve vermogens kunnen impact hebben op hoe mensen functioneren. Dit is
gedeeltelijk situationeel, bepaald door de omgeving.
Binet en Simon ontwikkelde een test om intellectuele capaciteiten met behulp van betrouwbare
en gestandaardiseerde meetmethode te bepalen. Dit vormt de basis van de hedendaagse
intelligentietest. Ze meenden dat intelligentie gemeten kon worden aan de hand van iemand zijn
vermogen om zorgvuldig uitgekozen vragen te beantwoorden. De standaardisatie van de test
betekent dat iedereen dezelfde kans krijgt te presteren. Nadeel: mensen kunnen niet worden
beoordeeld op hun vermogen om dagelijkse taken uit de praktijk uit te voeren.
Sternberg bestudeerde praktische intelligentie . Dit is het vermogen om problemen uit de praktijk
op te lossen aan de hand van informatie die niet noodzakelijk in de formulering van het probleem
staat. Bij deze intelligentiemetingen zijn er veel mogelijke oplossingen, in plaats van één juist
antwoord. Nadeel: onjuiste conclusies trekken over het gedrag van een persoon omdat er tijdens
de test in de instructie staat dat de persoon zijn uiterste best moet doen (maximale prestatie),
terwijl bij prestatieparadigma informatie wordt verzameld over wat een persoon geneigd is te
doen.
Indeling van de intelligentiefactoren:
1. Vloeibare intelligentie;
2. Gekristalliseerde intelligentie.
Vloerbare intelligentie: het vermogen om na te denken en daarin beweeglijk te zijn (oplossen van
puzzels) en het vermogen tot abstract redeneren. Dit weerspiegeld meer de genetische
component van intelligentie (leeftijd tussen 30-40 jaar). Dit kan via training worden versterkt.
Gekristalliseerde intelligentie: het vermogen om te leren van ervaringen. Dit wordt sterker
naarmate we ouder worden.
Kritiek intelligentietests:
1
, 1. Meten geen zuivere intelligentie, maar een mix van dergelijke intelligentie en aangeleerde
of verkregen intelligentie.
2. Weinig onderzoek gedaan naar verschillen in motivatie voor het afleggen van een test.
3. Niet voor elke etnische groep een eerlijke beoordeling.
2.2 Hedendaagse benaderingen van intelligentie
Er zijn vier hedendaagse benaderingen:
1. De meervoudige intelligentietheorie van Gardner;
2. Sternbergs triarchische intelligentietheorie;
3. Carrolls drielagentheorie van cognitieve vermogens;
4. Theorie van emotionele intelligentie.
2.2.1 De meervoudige intelligentietheorie van Gardner
Hij stelde dat er meer dan een enkele algemene intelligentiefactor is. Deze doen beroep op het
menselijke intuïtie. Hij beschreef er negen:
1. Linguïstisch: het vermogen om jezelf effectief te uiten met behulp van taal.
2. Ruimtelijk: het vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren om
problemen op te lossen.
3. Muzikaal: het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen om zo
een instrument te bespelen of te zingen.
4. Logisch-mathematisch: het vermogen om patronen waar te nemen en conclusies te
trekken.
5. Kinesthetisch: het vermogen om mentale vermogens te gebruiken om de eigen
lichaamsbeweging te coördineren.
6. Interpersoonlijk: het vermogen om gevoelens en bedoelingen van andere op te vangen en
te begrijpen.
7. Intrapersoonlijk: het vermogen om te reflecteren en eigen gevoelens en motieven te
begrijpen.
8. Natuurgerichtheid: het vermogen om objecten in de natuurlijke wereld te herkennen.
9. Existentieel: het vermogen om je eigen positie in het menselijke bestaan te bepalen.
De negen intelligenties functioneren zelden los van elkaar. Deze theorie wordt bekritiseerd
doordat:
1. Geen bewijs.
2. De theorie is subjectief en niet in overeenstemming met het algemeen aanvaarde g-
concept.
3. Het schiet te kort.
2.2.2 Sternbergs triarchische intelligentietheorie
Dit bevat drie aan elkaar gerelateerde subtheorieën:
1. De analytische deeltheorie: Analytische intelligentie omvat abstracte probleemoplossing
(puzzels oplossen) en de denkstrategieën die iemand daarvoor gebruikt. Deze theorie
verwijst naar de processen die we gebruiken voor het verzamelen en opslaan van nieuwe
kennis (lerend vermogen).
2. De creatieve deeltheorie: Creatieve intelligentie (experimentele intelligentie) heeft te
maken met inzichten die mensen hebben, het vermogen om op nieuwe situaties te
reageren. Het omvat het vermogen om creatief na te denken.
3. De praktische deeltheorie: Het vermogen om alledaagse taken te begrijpen en uit te
voeren. Dit heeft ook betrekking op attitude en emotionele factoren.
2
,2.2.3 Carrolls drielagentheorie van cognitieve vermogens
Cognitief vermogen kon in drie lagen worden geclusterd: beperkt, breed en algemeen cognitief
vermogen.
1. Algemeen (stratum III): Lijkt het meest op ‘g’ en vormt een reflectie van één factor van
algemene intelligentie.
2. Breed (stratum II): verdeeld deze algemene factor in brede vermogens zoals vloeiende of
gekristalliseerde intelligentie, algemeen geheugen en visuele perceptie.
3. Beperkt/nauw (stratum I): specificeert deze vermogens in specifieke vermogens zoals
beeldherkenning en taalbeheersing.
2.2.4 Emotionele intelligentie
Het zou kunnen zijn dat mensen die goed zijn in het duiden en omgaan met eigen en andermans
emoties beter werk leveren.
Emotionele intelligentie: het vermogen om jezelf te motiveren en vol te houden in het geval van
tegenslag, om impulsen te beheersen en niet direct toe te geven aan bevrediging, om je
stemmingen te beheersen en te voorkomen dat je vermogen tot denken door hevige emoties
wordt verstoord, om je in te leven in anderen en hoopvol te blijven.
Goleman definieert een emotionele competentie als een aangeleerd, op emotionele intelligentie
gebaseerd vermogen dat tot uitstekende prestaties op het werk leidt. Er zijn vier domeinen waarin
de competenties waargenomen kunnen worden:
1. Zelfbewustzijn: de mate waarin een persoon de eigen sterke en zwakke punten kan
beoordelen.
2. Zelfmanagement;
3. Sociaal bewustzijn;
4. Relatiemanagement.
Emotieperceptie: het vermogen emoties bij zichzelf en anderen te herkennen.
Emotie-inzicht: begrijpen hoe emoties zich in de loop van tijd ontwikkelen en welke emotie het
meest passend is voor een bepaalde context.
Emotieregulatie: het beïnvloeden welke emoties iemand heeft, wanneer deze emoties voorkomen
en hoe deze emoties worden ervaren.
Het concept EI is aantrekkelijk voor organisaties die werknemers willen werven die effectief met
collega’s en klanten kunnen samenwerken. Er zijn twee belangrijke problemen met betrekking
tot EI-onderzoek in werkomgevingen:
1. EI heeft geen uitgebreide normgroepen (vergelijkingsgroepen).
2. Geen aanwijzingen dat EI-metingen verband houden met toekomstige beroepsprestaties.
Emotionele intelligentie is moeilijk te meten.
2.3 Persoonlijkheidsleer
Persoonlijkheidskenmerken vertegenwoordigen neigingen of voorkeuren om je in een specifieke
situatie op een bepaalde manier te gedragen.
2.3.1 Big five
De vijf belangrijkste persoonlijkheidsdimensies (OCEAN):
1. Openheid voor nieuwe ervaringen: fantasierijk, openstaan voor gevoelens, actief een veel
ideeën hebben.
3
, 2. Consciëntieusheid: zich bekwaam voelen, voorkeur voor orde, prestatiegericht en
gedisciplineerd. Mensen omschrijven zich als georganiseerd.
3. Extraversie: warm, sociaal, assertief en het ervaren van positieve emoties. Mensen
beschrijven zich als vlot, gezellig en levendig.
4. Altruïsme: vriendelijk, vertrouwend, rechtdoorzee, meegaand, bescheiden en rustig.
Mensen beschrijven zich als behulpzaam.
5. Neuroticisme: stressbestendig of emotionele stabiliteit. Gespannen, depressief, gericht op
zichzelf en impulsief.
Het is niet accuraat voor het voorspellen van werkprestaties. De functionaliteit van
persoonskernmerken is contextueel bepaald, dit wordt ook wel person-environment fit genoemd.
2.3.2 Persoonlijkheidsvragenlijst
Deze moeten aan een aantal criteria voldoen. Deze criteria zegt iets over de mate waarin de test
meet wat het moet meten (valide) en over de consistentie van de meting (betrouwbaarheid).
2.3.3 Creativiteit en innovatie
Creativiteit heeft te maken met het genereren van nieuwe ideeën.
Innovatie is breder, omdat het de toepassing en implementatie is van bestaande ideeën. Dit is
vaak een proces.
Innovatie heeft op individueel niveau te maken met meerdere componenten:
1. Intelligentie;
2. Kennis;
3. Persoonlijkheid;
4. Motivatie;
5. Stemming;
6. Waarden.
Je hebt intrinsieke en extrinsieke motivatie.
1. Intrinsieke motivatie: als een activiteit wordt gewaardeerd en als er een passie is voor de
innovatie.
2. Extrinsieke motivatie: heeft als doel een beloning krijgen.
Vloeibare intelligentie heeft een positieve samenhang met creativiteit. Ook de big five is een
valide voorspeller van creativiteit. Consciëntieusheid belemmerd dit.
Als we reflecteren aan emoties en stemmingen, zijn de meest algemeen gebruikte termen: affect,
stemming en emotie. Onder affect wordt een subjectief gevoel verstaan dat zowel een algemene
toestand omvat (depressie) als een meer specifieke toestand (geluk). Emoties zijn gericht op een
specifieke prikkel. Een positieve stemming brengt meer creativiteit teweeg.
Waarden zijn aangeleerde overtuigingen. Ze geven richting aan het handelen en dienen als
standaard voor het beoordelen en rechtvaardigen van handelingen, daarom kunnen ze een basis
vormen voor innovatieve handelingen. De wens creatief te zijn ligt centraal bij innovatie.
2.4 Sociaal-cognitieve benaderingen van individuele verschillen
Mensen zullen zich op feestjes anders bedragen dan in een formele zakelijke setting. Situaties
beïnvloeden ons gedrag omdat we nadenken over hoe we op een situatie reageren. Er zijn ook
4