Hoofdstuk 2: Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
2.2 Begripsbepalingen
In art. 2 lid 3 e AWR worden de belastingaanslagen vermeld: voorlopige aanslag, een aanslag, een
navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag en een conserverende aanslag. Het
burgerservicenummer (BSN-nummer) is een uniek registratienummer die bij alle overheidsinstanties
bekend zijn.
Fiscaal partnerschap betekend dat fiscale partners de kosten kunnen verdelen over elkaar. Door deze
vrije verdeling kunnen zij de aftrek opnemen bij de partner die het hoogste inkomen heeft, wat leidt
tot belangvoordeel. In art. 5a AWR is het basispartnerbegrip opgesomd. Partners zijn:
- De echtgenoot (of geregistreerde partner, art. 5a AWR) en
- De ongehuwde meerderjarige personen (met een notarieel samenlevingscontract die ingeschreven
staan op dezelfde woonplaats in de basisregistratie personen (Wet BRP). Een persoon kan slechts één
partner hebben, dit staat in art. 5a lid 5 AWR. Wanneer partners van elkaar scheiden worden ze
opgeheven als fiscale partners wanneer ze niet meer op dezelfde woonplaats wonen en een verzoek
tot ontbinding van huwelijk bij de rechtbank hebben ingediend. De begrippen
woonplaats/vestigingsplaats zijn vastgelegd in art. 4 AWR. Om de woonplaats van een natuurlijk
persoon te bepalen zijn feitelijke omstandigheden van belang, zoals het inschrijven in de
basisregistratie (BRP) en waar het sociale leven zich afspeelt.
2.3 Opbouw van de AWR
Hoofdstuk 2 AWR (art. 6 t/m 10a) = Algemene bepalingen over de aangifte.
Hoofdstuk 3 AWR (art. 11 t/m 18a) = Bepalingen van belang voor aanslagbelastingen.
Hoofdstuk 4 AWR (art. 19 t/m 20) = Bepalingen van belang voor aangiftebelastingen.
Als de inspecteur een te laag bedrag heeft vastgesteld voor de aanslag, kan hij (in de meeste
gevallen) een navorderingsaanslag opstellen om het goede bedrag te vragen. Wanneer een
belastingplichtige een te laag bedrag heeft opgegeven kan er door middel van een naheffingsaanslag
het goede bedrag gevraagd worden.
2.4 De aangifte
De aangifte van de belastingplichtige is de belangrijkste gegevensbron voor de belastingdienst om
een belastingschuld vast te stellen. Hierop staan zowel aangifte- als aanslagbelastingen. Wanneer de
inspecteur vermoed dat de verschuldigde nog belasting moet aangeven kan uit een verzoek van
aangifte uitreiken (een aangiftebiljet). Iedereen die een uitnodiging voor de belastingaangifte heeft
ontvangen is verplicht (aangifteplicht) de aangifte te doen. De aangifte moet op grond van art. 8 lid 1
letter a AWR ‘’duidelijk, stellig en zonder voorbehoud’’ zijn, ook is een handtekening hierbij verplicht.
In art. 9 AWR zijn de aangiftetermijnen vastgelegd voor de aanslagbelastingen. In art. 10 AWR zijn de
termijnen vermeld voor de aangiftebelastingen.
2.5 Aanslagbelastingen
Als geen aangifte is gedaan, moet de inspecteur de belastingplichtige een aanmaning sturen en hem
in de gelegenheid stellen om alsnog de aangifte binnen een bepaald termijn in te dienen. Wanneer
dit niet gedaan wordt, kan de inspecteur een inschatting maken en een ambtshalve aanslag
opleggen. De voorlopige aanslag, wanneer de inspecteur nog geen definitief standpunt kan ontlenen,
wordt verrekend met de latere definitieve aanslag. Een voorlopige teruggave is een bedrag dat wordt
terugbetaald door de overheid. Dit kan worden herzien d.m.v. art. 13 lid 2 AWR. Een
navorderingsaanslag is een zogenoemd ‘nieuw feit’, uitzonderingen staan in art. 16 lid 2 AWR. Een
navorderingsaanslag kan alleen opgelegd worden als de belastingplichtige dit te kwader trouw heeft
gedaan. De termijn van de navorderingsaanslag is terug te vinden in art. 16 lid 3 AWR.
3