Inhoudsopgave:
Voorwoord
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding blz. 2
Hoofdstuk 2: Algemene wet inzake rijksbelastingen blz. 3
Hoofdstuk 3: Loonbelasting blz. 7
Hoofdstuk 4: Inleiding inkomstenbelasting blz. 9
Hoofdstuk 5: Box 1, winst uit onderneming blz. 12
Hoofdstuk 9: Vennootschapsbelasting blz. 20
Literatuur:
Praktische belastingrecht – mr. C.J.M. Jacobs (editie 2021/2022)
Belastingwetten – Wolters Kluwer (editie 2022)
Voorwoord:
Onderstaand document is gemaakt in het begin van 2022. Alle wetten en rechten zijn afkomstig uit
de wetbundel 2022 en/of het theorieboek 2021/2022. Het document bestaat uit een samenvatting
van de belangrijkste zaken per hoofdstuk inclusief bij behorende wetsartikelen.
Het document kan zowel als geheel, als per hoofdstuk verkregen worden tegen een kleine bijdrage.
Zie hiervoor de andere documenten op het profiel.
Voor eventuele spel-, zinsopbouw-, of grammaticafouten kunt u een bericht sturen zodat deze
aangepast worden. Echter kan er geen terugbetaling plaatsvinden voor deze fouten.
Het document zal niet geüpdatet worden wanneer rechtsbronnen of wetsteksten veranderen, dit is
op eigen verantwoordelijkheid.
Alvast bedankt en veel succes met het tentamen!
Locatie: Windesheim, Zwolle
Periode: Lente 2022
Vorm: Samenvatting theorieboek (incl. wetsartikelen)
,Hoofdstuk 1: Algemene Inleiding:
1.1 Doel van belastingheffing
Belastingen zijn verplichte bijdragen door burgers zonder dat daar een specifieke tegenprestatie
tegenover staat, zoals aanleggen van wegen. Retributies zijn vergoeding die een burger moet betalen
omdat hij bepaalde diensten van de overheid afneemt, zoals afgeven van een rijbewijs. Andere
inkomstenbronnen zijn premies volksverzekeringen (AOW-premie) en premies
werknemersverzekeringen (WIA).
1.2 Rechtsgrond voor belastingheffing
Belastingen kunnen uitsluitend worden geheven op grond van een wet (Wet IB). Hierin staat:
1. Het subject van heffing, degene die de belasting verschuldigd is;
2. Het object van heffing, het bedrag waarover de belasting verschuldigd is;
3. De wijze van heffing, op welke manier de belasting verschuldigd is;
4. Het verschuldigde tarief of bedrag.
Bij de wet op inkomstenbelasting geef je dan de volgende onderbouwing:
1. Het subject is gedefinieerd in art. 1.1 Wet IB (Dit is een natuurlijk persoon).
2. Het object is terug te vinden in art. 2.3 Wet IB (belastbare inkomen uit werk/woning en dergelijke).
3. De wijze van heffing is geregeld in art. 9.1 Wet IB (Door middel van een aanslag).
4. Het tarief is vastgelegd in art. 2.10, 2.12 en 2.13 Wet IB (afhankelijk van de casus).
1.3 Soorten belastingen
- Directe belastingen worden geheven over o.a. loon op het salaris, hierbij is geen tussenpersoon.
- Indirecte belastingen worden geheven over o.a. boodschappen, hierbij betalen wij de supermarkt
en betalen hun de belasting door aan de ficus.
- Tijdvakbelasting is belasting die betaald moet worden over een bepaalde periode, zoals
omzetbelasting. Aan het eind van de periode wordt één bedrag ontvangen/betaald.
- Tijdstipbelasting heeft betrekking op een gebeurtenis op een specifiek tijdstip, zoals
dividendbelasting en kansspelbelasting.
- Aanslagbelasting, de inspecteur stelt een bedrag van die de belastingplichtige moet betalen.
- Aangiftebelasting, De ondernemer moet zelf belastingaangifte doen, de inspecteur doet hier niks.
Voldoeningsbelasting: Men is de belasting zelf verschuldigd, zoals omzetbelasting.
Afdrachtsbelasting: Degene die de belasting moet betalen is verantwoordelijk, het bedrijf
niet. Dit geldt bij loonbelasting, werknemers moeten dit zelf aangeven.
- Subjectieve belasting is belastingen die weggelaten kunnen worden vanwege persoonlijk
omstandigheden, het bedrag/percentage kan verschillen per persoon.
- Objectieve belasting is een vast bedrag voor iedereen, onafhankelijk de situatie.
1.4 Vindplaatsen in het belastingrecht
Wetgeving is vastgelegd in het grondrecht, de eerste en tweede kamer vervaardigen de wetten op
belastinggebied. Een uitvoeringsbesluit is een algemene maatregel die een bestuur vast legt. Een
uitvoeringsregeling wordt vastgesteld door de ministeriële regeling. Deze wetten moeten voldoen
aan de Europese richtlijnen om geldig te zijn. De overheid moet ervoor zorgen dat de wet tijdig is
aangepast. Wanneer een nieuwe wet tot stand komt moet er hiervoor een toelichting worden
gegeven om misverstanden te voorkomen. Het besluiten van een wet wordt geregeld door de
staatssecretaris, via de pseudowetgeving. De belastingdienst moet zich bedragen als een behoorlijk
bestuur, met als belangrijkste punt het vertrouwensbeginsel. De toezeggingen moeten betrouwbaar
zijn en uitgevoerd worden. Ook moet iedereen gelijk behandeld worden volgens het
gelijkheidsbeginsel. Als je het niet eens bent met de belastingdienst mag je bezwaar maken. Een
inspecteur komt dan langs om de situatie te zien om te kijken over aan bovenstaande criteria wordt
voldaan. De rechter zal dan uitsluitsel moeten geven over de situatie.
2
, Hoofdstuk 2: Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
2.2 Begripsbepalingen
In art. 2 lid 3 e AWR worden de belastingaanslagen vermeld: voorlopige aanslag, een aanslag, een
navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag en een conserverende aanslag. Het
burgerservicenummer (BSN-nummer) is een uniek registratienummer die bij alle overheidsinstanties
bekend zijn.
Fiscaal partnerschap betekend dat fiscale partners de kosten kunnen verdelen over elkaar. Door deze
vrije verdeling kunnen zij de aftrek opnemen bij de partner die het hoogste inkomen heeft, wat leidt
tot belangvoordeel. In art. 5a AWR is het basispartnerbegrip opgesomd. Partners zijn:
- De echtgenoot (of geregistreerde partner, art. 5a AWR) en
- De ongehuwde meerderjarige personen (met een notarieel samenlevingscontract die ingeschreven
staan op dezelfde woonplaats in de basisregistratie personen (Wet BRP). Een persoon kan slechts één
partner hebben, dit staat in art. 5a lid 5 AWR. Wanneer partners van elkaar scheiden worden ze
opgeheven als fiscale partners wanneer ze niet meer op dezelfde woonplaats wonen en een verzoek
tot ontbinding van huwelijk bij de rechtbank hebben ingediend. De begrippen
woonplaats/vestigingsplaats zijn vastgelegd in art. 4 AWR. Om de woonplaats van een natuurlijk
persoon te bepalen zijn feitelijke omstandigheden van belang, zoals het inschrijven in de
basisregistratie (BRP) en waar het sociale leven zich afspeelt.
2.3 Opbouw van de AWR
Hoofdstuk 2 AWR (art. 6 t/m 10a) = Algemene bepalingen over de aangifte.
Hoofdstuk 3 AWR (art. 11 t/m 18a) = Bepalingen van belang voor aanslagbelastingen.
Hoofdstuk 4 AWR (art. 19 t/m 20) = Bepalingen van belang voor aangiftebelastingen.
Als de inspecteur een te laag bedrag heeft vastgesteld voor de aanslag, kan hij (in de meeste
gevallen) een navorderingsaanslag opstellen om het goede bedrag te vragen. Wanneer een
belastingplichtige een te laag bedrag heeft opgegeven kan er door middel van een naheffingsaanslag
het goede bedrag gevraagd worden.
2.4 De aangifte
De aangifte van de belastingplichtige is de belangrijkste gegevensbron voor de belastingdienst om
een belastingschuld vast te stellen. Hierop staan zowel aangifte- als aanslagbelastingen. Wanneer de
inspecteur vermoed dat de verschuldigde nog belasting moet aangeven kan uit een verzoek van
aangifte uitreiken (een aangiftebiljet). Iedereen die een uitnodiging voor de belastingaangifte heeft
ontvangen is verplicht (aangifteplicht) de aangifte te doen. De aangifte moet op grond van art. 8 lid 1
letter a AWR ‘’duidelijk, stellig en zonder voorbehoud’’ zijn, ook is een handtekening hierbij verplicht.
In art. 9 AWR zijn de aangiftetermijnen vastgelegd voor de aanslagbelastingen. In art. 10 AWR zijn de
termijnen vermeld voor de aangiftebelastingen.
2.5 Aanslagbelastingen
Als geen aangifte is gedaan, moet de inspecteur de belastingplichtige een aanmaning sturen en hem
in de gelegenheid stellen om alsnog de aangifte binnen een bepaald termijn in te dienen. Wanneer
dit niet gedaan wordt, kan de inspecteur een inschatting maken en een ambtshalve aanslag
opleggen. De voorlopige aanslag, wanneer de inspecteur nog geen definitief standpunt kan ontlenen,
wordt verrekend met de latere definitieve aanslag. Een voorlopige teruggave is een bedrag dat wordt
terugbetaald door de overheid. Dit kan worden herzien d.m.v. art. 13 lid 2 AWR. Een
navorderingsaanslag is een zogenoemd ‘nieuw feit’, uitzonderingen staan in art. 16 lid 2 AWR. Een
navorderingsaanslag kan alleen opgelegd worden als de belastingplichtige dit te kwader trouw heeft
gedaan. De termijn van de navorderingsaanslag is terug te vinden in art. 16 lid 3 AWR.
3