Inhoud:
Hoofdstuk 1, 3, 4, 5, 6, 7, 9,10
Hoodstuk 2, 8 & 11 niet inbegrepen
Legenda:
! = belangrijke stromingen binnen de psychologie vanuit Hogeschool Utrecht
Psychologie = is afkomstig uit de begrippenlijst van Hogeschool Utrecht
Psychologie = andere dik gedrukte begrippen in het boek (vaak blauwgekleurd)
Belangrijke personen:
Copernicus Wetenschappelijke revolutie aarde is niet plat
Charles Darwin Evolutietheorie
Descartes Dualisme (Plato), Rationalisme, Nativisme.
John Locke Empirisme
Wilhelm Wundt psychologie als nieuwe wetenschap structuralisme
William James Functionalisme
John B. Watson Behaviorisme (grondlegger)
B. F. Skinner Behaviorisme operante conditionering
Freud Psychoanalyse
Ivan Pavlov Klassieke conditionering
Albert Bandura Observerend leren
Ebbinghaus vergeetcurve
Hoofdstuk 1:
1.1 Een definitie van Psychologie
Psychologen proberen menselijk gedrag te begrijpen, waarbij zij gebruik maken van
observeren en meten. Maar zij hebben ook theorieën nodig over de interne, onzichtbare
processen en motieven die daar aan ten grondslag liggen.
Psychologie = een wetenschap, waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die
gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan het
gedrag ten grondslag liggen.
Net als andere wetenschappers proberen psychologen inzicht te krijgen in de
processen die niet rechtstreeks kunnen worden geobserveerd (de interne processen),
door middel van systematische observatie van meetbare kenmerken (het gedrag).
‘observeerbaar’ is binnen de wetenschappen een relatief begrip, omdat iets wat eerst
niet waargenomen kon worden, later wel waargenomen kan worden. Door de betere
technieken en methoden, maar ook doordat men weet waar naar men moet kijken,
wordt registratie steeds nauwkeuriger. Psychologie heeft dan ook een lange weg
afgelegd voordat ze haar huidige stadium bereikte. (Hermann Ebbinghaus ‘Van het
oudste onderwerp zullen wij de nieuwste wetenschap maken.’)
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben.
Rede, intuïtie en geloof
Filosofie in het Oude Griekenland:
De eerste invloedrijke geschriften over het functioneren van de mens werden
gepubliceerd in de klassieke oudheid, vooral door de Griekse filosofen Plato en
Artistoteles. Typisch voor hun benadering was de antwoorden op vragen die hun
oorsprong vonden binnenin de mens. Mensen waren de enige wezens met een rede en
deze rede maakte het mogelijk om de realiteit te begrijpen op een manier die
onmogelijk was voor dieren.
Plato (428-347 v. C.) was er van overtuigd dat echte kennis gebaseerd moest worden
op de menselijke rede en niet op observatie en studie van de wereld waarin we leven.
, Hij maakte onderscheid tussen de onzichtbare wereld van onveranderlijke, ideale
vormen en de zichtbare, veranderlijke wereld, die een onvolmaakte afspiegeling is van
de ware wereld. (observatie minder belangrijk, ziet alleen de zichtbare wereld)
Aristoteles (384 – 322 v. C.) hechte meer belang aan observaties dan Plato, maar ook
voor hem kon ware kennis niet op observatie gebaseerd zijn. Hier voor waren Axioma’s
nodig = onwrikbare uitgangspunten. Die werden door de menselijke ziel intuïtief als
zelfevident herkend – ‘demonstraties’. Ook hierbij was de wiskunde de ideale
wetenschap.
De Kerk:
Na de val van het Romeinse Rijk was de rooms-katholieke Kerk de belangrijkste hoeder
van kennis in de westerse wereld. De geschriften van Plato en Artistoteles werden naar
de kerkelijke leer toe vertaald.
Onveranderlijke, ideale vormen de hemel. Demonstraties goddelijke ingevingen.
In de renaissance gingen geleerden op zoek naar oude Griekse handschriften en de
islamitische commentaren erop, omdat de ke nnis hierin veel uitgebreider was dan wat
in de westerse wereld na de middeleeuwen overgebleven was.
De wetenschappelijke revolutie andere vorm van kennisvergaring; de
overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op systematische observatie en actief ingrijpen
in de wereld.
(Een nieuwe manier van denken)
Copernicaanse revolutie het inzicht dat de aarde niet het centrum vormt van het
heelal.
Een belangrijke katalysator voor de wetenschappelijke revolutie was de vaststelling dat
de kalender niet meer bleek te kloppen. Tijdens de zoektocht was echter een belangrijk
axioma ter discussie gesteld, namelijk de ‘demonstratie’ dat de aarde stilstond in het
centrum van het universum.
Copernicus (1473-1543) leverde een belangrijke bijdrage door het voorstel dat de aarde
niet het centrum van het heelal was. Uiteindelijk is Isaac Newton (1643-1727) hier mee
verder gegaan, waardoor de wetten van Newton zijn ontstaan. Deze worden algemeen
beschouwd als het beginpunt van de fysica, de eerste natuurwetenschap.
Nieuwe kennis komt voor uit observatie en experimenten, niet uit het bestuderen van
oude meesters:
Ook op andere gebieden stelden de geleerden vast dat meer kennis te verzamelen viel
door nauwkeurige observatie dan door het lezen en becommentariëren van oude
meesters. Oftewel door te ‘experimenteren’ het actief ingrijpen op de fenomenen en
de gevolgen bestuderen. In de 18de en 19de eeuw leiden dit tot ingrijpende
maatschappelijke veranderingen en tot een grotere welvaart van de hele bevolking.
De groeiende macht van de wetenschappen en het ontstaan van twee
culturen.
Wetenschap en macht:
Omdat de wetenschappelijke benadering beter aansloot bij het minder dogmatische
protestantisme, waren de ontwikkelingen groter in landen die zich grotendeels aan de
invloed van de rooms-katholiek Kerk ontrokken hand dan in landen die de Kerk trouw
bleven. groei van de invloed van de eerste landen ( Duitsland, Groot- Brittannië,
Nederland)
De twee culturen:
De klassieke, humanistische cultuur (geesteswetenschappen) het bestuderen en
uitbreiden van bestaande cultuur en kunst, het ideaal nastreven.
Natuurwetenschappelijke cultuur de samenleving herinrichten op basis van
wetenschappelijke inzichten.