Gedragsproblemen in de klas (Leer- en
Gedragsstoornissen)
Voor het tentamen moet je in staat zijn om de volgende drie vragen te beantwoorden:
1. Wat gebeurt er in het hoofd van de leerling?
2. Hoe ga je om met zo een leerling?
3. Wat zou didactische de ideale aanpassing van jouw les voor dat kind zijn?
Zorgplichtwet (2014) en wet passend onderwijs (2011) voor onderwijs
Jeugd meer problemen? Nee, meer en betere diagnostiek
Voorheen werd veel de gianose Mbd = middle brain damage (kinderen die een klein beetje
afwijken, geen kennis wat er aan de hand was) gesteld.
Automutilatie = zelf pijn doen
Hoofdstuk 1: Gedragsproblemen in de klas
DSM 5 is het handboek voor classificatie van psychische stoornissen. Aan de hand
hiervan kan ook een diagnose gesteld worden.
Met een stoornis word je geboren. Kenmerken
gedragsstoornis:
- Een gedragsstoornis is niet te verhelpen
- De oorzaak zit in de genen of de neurologie van iemand
- Het probleem zit in de aanleg of rijping van het zenuwstelsel of de bouw van de
hersenen
- De problemen houden langere tijd aan
- Een stoornis lost zich niet op, hij is in principe permanent. Je kunt wel
proberen de beperkingen ervan te verminderen. Zo kan de omgeving de
stoornis ook verergeren.
Kenmerken gedragsproblemen
- Zit niet in je als je geboren wordt: niet aangeboren
- Ontstaat door verkeerde interactie tussen kind en omgeving
- Gedragsprobleem is gebonden aan iets uit de omgeving. Bijv.: trauma, slechte
opvoeding of leerproblemen
- Een gedragsprobleem is een gevolg van iets
- Minder ernstig.
Externaliserend probleemgedrag: probleemgedrag dat je opmerkt. Het ziet eruit als:
- Dwars, dwingend, onrustig en brutaal
- Agressief, dominant, niet sociaal, niet eerlijk en regels schendend
- Druk, ongeconcentreerd, overbeweeglijk en impulsief
- Wisselende buien, onvoorspelbaar, explosief, angstig en snel beledigd
- Weinig motivatie, slechte werkhouding
Pluis, CMH
,Externaliserend probleemgedrag wordt vaak als lastig beschouwd. 60% van de
gedragsproblemen vallen hieronder.
Internaliserend probleemgedrag: dit merk je bijna niet op. Het ziet eruit als:
- Moeilijk contact maken, niet communicatief en eenzijdig gericht
- Stil, gesloten, angstig, weinig aansluiting bij de andere leerlingen en zijn
passief en somber
- Onzeker, weinig zelfvertrouwen, faalangst en zijn dwangmatig in gewoonten.
Ze worden meestal niet herkend als leerlingen met probleemgedrag. Hebben vooral zelf
last ervan.
Jongens meestal meer externaliserend en meisjes meer internaliserend.
Houd hierbij rekening dat geen enkel kind ’s ochtends naar school komt met de
gedachte om dwars te liggen. Kinderen met gedragsproblemen willen het ook goed doen
op school. Het lukt hun alleen (nog) niet.
Als je kijkt naar het gedrag van de leerling in de omgeving gebruik je het transactionele
model en het ecologische model. Je kijkt niet alleen of de leerling zijn gedrag moet
veranderen, maar ook wat er in zijn omgeving moet veranderen. Denk hierbij aan
gezinssituatie, omgeving, vrienden en persoonlijkheid.
Veel gedragsproblemen blijken te verminderen door een veranderde houding van de
leraar. De leerling is namelijk vaak niet in staat om het gedrag te veranderen.
Wat kun je als docent doen?
- Zet in op de relatie met de leerling (veilig voelen). Bijvoorbeeld gesprekjes die niets
met school te maken hebben.
- Erken goed gedrag door de leerling te prijzen en relativeer ongewenst gedrag.
- Namen leren
- Leerlingen verwelkomen
- Naar de leerlingen kijken
- Bewaak relaties tussen leerlingen onderling
- Zorg voor een duidelijke, voorspelbare omgeving
- Zorg voor voorspelbare lessen.
- Reageer en handel zo consequent mogelijk. Afspraak= afspraak.
- Zorg dat je goed ‘volgbaar’ bent
- Zorg voor een positieve groepssfeer
- Geef je groep verantwoordelijkheid
- Verwacht veel en spreek dit ook uit
- Behandel iedereen gelijkwaardig, maar niet gelijk.
- Let op je taalgebruik (woorden als altijd, nooit). Een leerling is niet ‘altijd’
vervelend.
Als een klas aan het begin van het jaar bij elkaar wordt gezet, is het nog geen
groep. De groep ontstaat pas in het groepsvormingsproces. De
fases die je groep aan het begin van het schooljaar doormaakt zijn de volgende:
,Een goede groep voorkomt veel gedragsproblemen. Een aangewezen persoon om te
werken aan de groepsvorming is de mentor. Belangrijk voor de groepsvorming:
- Leef de regels vóór.
- Begin in de forming-fase al met de norming (maak groepsregels in het
begin van het schooljaar).
- Maak samen met je mentorklas groepsregels.
- Laat de leerlingen met jou kennismaken d.m.v. bijvoorbeeld persoonlijke
spullen.
- Werk veel aan groepsopdrachten
- Maak problemen bespreekbaar
Bij een overtreding van de regels is er nog niet direct sprake van probleemgedrag.
Waarschuw de leerling eerst onopgemerkt van de overige leerlingen. Werkt dit niet? Wijs
dan op welk gedrag wel gedaan moet worden. Bij hernieuwd in de fout gaan, moet je de
consequenties meteen laten volgen, zonder discussie.
Herkennen van probleemgedrag
Stap 1: informatie verzamelen over het gedrag, probeer de volgende dingen te achterhalen:
- Welk concreet gedrag laat de leerling zien?
- Wanneer laat de leerling dat gedrag zien?
- Past het gedrag bij de leeftijd van de leerling?
- Bij welke vakken speelt het ongewenste gedrag een rol?
- Zijn er situaties waarin het gedrag niet voorkomt?
- Hoe vaak komt het voor?
- Hoelang duurt het gedrag?
- Hoelang is het gedrag aanwezig?
- Wat zijn de gevolgen voor de omgeving van de leerling?
Stap 2: voor een aantal genoemde vragen kun je gebruik maken van observatie-
instrumenten:
- De tijdstreekproef: hier vul je in taakgericht gedrag, storen, lopen, kijken
en anders (objectief, tijdens het zelfstandig werken).
- De basislijnobservatie: probleemgedrag turven (bijv. turven hoe vaak
iemand door de klas roept)
- De ABC-analyse: wanneer komt het gedrag voor, anecedent (wat ging
vooraf), behaviour (gedrag) en consequences (gevolgen)
Stap 3: Met de verzamelende gegevens moet er een plan gemaakt worden. Vaak hebben
docenten al veel geprobeerd, maar de gedragsproblemen verdwijnen niet, dat heeft te
maken met:
- Zonder echt plan proberen het probleem te verhelpen
- Het plan niet gezamenlijk volgen
- Te grote stappen willen maken
- Te veel problemen tegelijk willen aanpakken
- Te snel van plan wisselen.
Door middel van het stellen van vragen kies je een probleem uit dat je wilt veranderen. Houd
daarbij de volgende richtlijnen aan:
- Bepaal het doelgedrag zo concreet mogelijk
- Bepaal de deelstappen die tot het gewenste doel moeten leiden
- Ga met de leerlingen in gesprek om het definitieve plan vast te stellen
, - Bepaal of een beloningssysteem nodig is
- Bepaal samen hoe je resultaten beoordeeld
- Evalueer
Als je bepaald hebt welk gedrag je wilt veranderen, kun je bepalen welke
interventietechnieken je wilt gebruiken. Dit zijn manieren waarop je met probleemgedrag
om zult gaan. Twee soorten zijn:
- Interventietechnieken om positief gedrag te laten toenemen:
complimenten geven (sociale versterkers), directe feedback, belonen bij
kleine stapjes.
- Interventietechnieken om ongewenst gedrag te laten afnemen: versterken
van doelgedrag, laten uitdoven van probleemgedrag, boete voor
probleemgedrag, straffen.
Ongewenst gedrag stopt misschien even op het moment dat je straf geeft, maar het gedrag
komt zeker terug. Straf stopt ongewenst gedrag niet. Gewenst gedrag vormt zich alleen als
het bekrachtigd wordt. De volgorde is dus: gedrag stoppen, nieuw gedrag aanleren,
verkeerd gedrag negeren. Herstel na de straf de relatie met de leerling zo snel mogelijk.
Punten waarop je moet letten met straf geven:
- Kondig van tevoren aan
- Zo snel mogelijk na aanvang van het probleemgedrag
- Straf van dichtbij
- Straf iedere keer
- Straf niet te lang
- Verhouding
- Waarom, benoem alternatief gedrag
Denk bij het realiseren van het plan aan de volgende punten:
- Gedragsverandering op schrijven
- Maak het plan niet te lang
- Handel consequent
- Geef de leerling inzicht in zijn gedrag
- Laat hem merken dat je ziet wat hij doet
- Breng frustraties leerling onder woorden Je moet het plan regelmatig
evalueren.
Als het probleemgedrag hardnekkig blijft is er een mogelijke aanpak: Mission Possible.
Deze methode gaat ervan uit dat de leerling bepaalde vaardigheden niet bezig om adequaat
gedrag te vertonen. Dit is gebaseerd op de filosofie van het oplossingsgerichte denken. Hier
leren jongeren in elf stappen doelen te stellen en deze ook te realiseren. Een andere manier
is het afsluiten van een gedragscontract met bindende afspraken en consequenties.
Als het probleem onoplosbaar is moet je het accepteren, daardoor komt er ruimte voor een
oplossing. Bepaal samen met de leerling wat wel kan.