Hoofdstuk 1 inleiding
Sociale psychologie is (a) de wetenschappelijke studie van (b) de manier waarop de gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen (c) worden beïnvloed door (d) de werkelijke of voorgestelde
aanwezigheid van andere mensen.
A. Wetenschappelijke studie
Gebruik maken van systematisch onderzoek met vaak zeer geavanceerde methoden om het denken,
doen en voelen van mensen te doorgronden.
B. Gedachten, gevoelen en gedragingen
Dit zijn onzichtbare processen die zich bij de mens afspelen. Het idee is dat gedachten en gevoelens
weer van invloed zijn op gedrag. Bv. als je iemand niet aardig vindt, zul je hem uit de weg gaan.
C. Invloed
Invloed die mensen op elkaar hebben is vaak heel subtiel. Wanneer je de gedachte ‘vrijgevig’ in je
hoofd hebt, zal je eerder geld geven als er net op dat moment iemand met een collectebus
langskomt. Dit is automatische, onbewuste invloed.
D. Werkelijke of voorgestelde aanwezigheid van andere mensen
Werkelijke aanwezigheid: een bekende Nederlander die op televisie en product aanprijst.
Voorgestelde aanwezigheid: als je in een pashokje staat bedenken of je die jurk wel gaat kopen
omdat je je afvraagt of andere mensen de jurk wel leuk zullen vinden bij jou.
Mensen worden niet zozeer beïnvloed door wat anderen feitelijk vinden, maar door wat ze denken
dat andere vinden, dus door hun eigen interpretaties van het gedrag van anderen.
Sociale psychologie gaat over het hele dagelijks leven, de invloed is er de hele dag door: vanaf het
moment dat je ’s ochtends opstaat en bedenkt wat je aantrekt tot het moment dat je ’s avonds naar
huis gaat.
Voorbeelden vraagstukken:
- Welke factoren bepalen of mensen elkaar wel of niet aardig vinden?
- Hoe weten we het als mensen dingen zeggen die ze niet menen of zelfs gewoon keihard
liegen?
- Hoe kan het dat bepaalde merken zoals Nike aantrekkelijker is voor mensen dan merken
zoals C&A?
- Hoe leiden we eigenschappen af uit gedrag?
- Waarom is het ‘voor-wat-hoort-wat’-principe zo krachtig?
- Waarom laten mensen zich zo beïnvloeden?
Mensen zijn van alle soorten het meest ‘hardnekkig en obsessief sociaal’, en meer afhankelijk van
zijn soortgenoten dan zelfs de meest sociale insecten. We zijn dus echte ‘groepsdieren’. Wat we om
ons heen zien en horen beïnvloedt onze keuze voor kleding en muziek, onze meningen en oordelen,
en we stemmen ons gedrag af op dat van anderen (snelheid van lopen of van eten en drinken).
Mensen die al lang samen zijn, gaan steeds meer elkaar mimiek overnemen omdat je spieren
automatisch nadoen wat ze zien.
Ook mentaal bewegen we mee. We kunnen plaatsvervangende schaamte voelen als iemand anders
iets schaamtevols doet, of plaatsvervangende spanning.
1
, We zijn allemaal het nageslacht van mensen die bij een groep bleven, zich aanpasten aan elkaar en
het belangrijk vonden om erbij te horen en een goed groepslid te zijn. Deze need to belong zit nog
altijd bij mensen ingebakken, en beïnvloedt ons sociale gedrag.
Social tuning -> het onbewust op elkaar afstemmen van gedrag, gedachten en gevoelens.
- Stemmingen en gevoelens
- Meningen en overtuigingen
- Snelheid (eten, lopen etc.)
- Gedrag en gewoontes
- Bewegingen, lichaamshouding en mimiek
Kameleon-effect -> het onbewust en automatisch overnemen van elkaars bewegingen en mimiek.
Mensen gaan meer synchroon bewegen als ze aan het wandelen zijn. Ze beïnvloeden elkaar in
hoeveel ze eten en drinken als ze samen zijn. Ook lichamelijke uitingen zoals gapen, hoesten en
wiebelen worden snel van elkaar overgenomen. Dit effect is wel sterker als mensen elkaar graag
mogen. Het meest besmettelijke gedrag tot nu toe vastgesteld is krabben, dit wordt door 64% van
de mensen overgenomen. Gapen en lachen is tussen de 40 en 60%.
Spiegelneuronen zorgen ervoor dat mensen en dieren datgene wat ze zien automatisch nadoen. Dit
zijn hersencellen die de activiteiten en ervaringen van anderen weerspiegelen in het eigen brein. Het
kan gaan om gevoelens (boosheid, vreugde), zintuigelijke ervaringen (horen, zien, ruiken),
motorische (rennen) of zelfs autonome fysiologische reacties (hartslag, ademhaling, zweten).
Dit allemaal zorgt ook voor meer empathie: door de weerspiegeling weten we wat anderen ervaren.
Voorbeeld: als je iemand ziet gapen, moet je vaak zelf ook gapen. Bij kinderen tot 5 jaar treedt dit
effect niet op.
Mensen die naar ballet kijken vertonen een verhoogde spieractiviteit in de spieren die de dansers
gebruiken, ook als ze zelf geen enkele ervaring hebben met ballet.
Voorbeeld: mensen die aan een behulpzame verpleegster denken, schieten eerder iemand te hulp
die en stapel papieren laat vallen, en denken aan domme blondjes maakt dat mensen zich
afhankelijker (dommer) gaan voelen bij een kennisspel (Paris-Hilton-effect).
Het automatisch imiteren en afstemmen bevordert groepsprocessen, zoals goede samenwerking en
het gevoel dat je elkaar begrijpt. Mensen die synchroon bewegen, blijken beter te kunnen
samenwerken en voelen zich meer deel van de groep -> gevoel van verbondenheid en sympathie.
Sociale besmetting -> mensen rennen bij paniek allemaal dezelfde kant op, ook als dat de verkeerde
kant is – of juist allemaal blijven zitten terwijl ze zouden moeten vluchten. Denk hierbij aan de brand
in het stadion waarbij voetbalsupporters wc-papier op het veld gooide die vlamvatten. Eerst bleven
ze allemaal zitten, daarna rende ze allemaal tegelijk weg.
Conformisme -> de neiging ons aan te passen aan anderen.
Emotionele besmetting -> automatisch elkaars emoties overnemen, bijvoorbeeld lachen als je de
‘lachband’ onder een tv-serie hoort. Of enthousiast klappen in een theater als meer mensen hard
beginnen te klappen.
Omdat imitatie de onderlinge band bevordert, kun je er ook je voordeel mee doen als je mensen wilt
beïnvloeden. Een serveerster die haar klanten imiteerde door hun bestelling te herhalen, bleek meer
fooi te krijgen dan wanneer ze het herhalen achterwege liet.
2