SAMENVATTING MCKAY
1 T/M 6
,Hoofdstuk 1 Origins (de Oorsprong) tot 1200
v.C.
Westen en beschaving
De meeste menselijke samenlevingen of groepen hebben wat achtergelaten. Veel
van wat is achtergelaten laat zien dat ze verschillen van anderen. Zo kwam er het
verschil tussen het Westen en het Oosten. Dit verschil wordt anders door de eeuwen
heen.
- Grieken zij groeide op in de schaduw van Egypte en Mesopotamië die zij als
oosters beschouwde. Het Oosten betekende destijds een verder ontwikkelde cultuur.
- Romeinen zagen het Oosten als geraffineerd en verder ontwikkeld maar ook als
onderontwikkeld. Zij zagen hun eigen Westerse cultuur als verder ontwikkeld.
-tijdens de kolonisatie periode Westers betekende in deze tijd de Europese
bevolking of mensen die Europese voorouders hadden, ook al woonde ze nu ergens
anders. Zij probeerde hun cultuur over te brengen in de koloniën.
-koude oorlog Westen was het kapitalisme en het Oosten was het communisme. Zo
konden kapitalistische landen in het Oosten toch als westers beschouwd worden.
-nu Westen is nog steeds kapitalistisch maar ook culturele kenmerken worden nu
meegenomen in het begrip. Zo hoort bij westers ook individualisme en concurrentie.
Zo veranderde dus de betekenis van het begrip Westen door de jaren heen, maar de
overeenkomst blijft dat het meer betekend dan een geografische locatie.
In de oudheid beschouwde de adel, de rijke, de aristocratie (net hoe je het wilt
noemen) zich verder ontwikkeld dan de boeren. Zij vonden dat ze beschaafder
‘civilized’ waren dan hen, een woord dat komt van het Latijnse woord civilis.
Beschavingen hadden steden, wetten, politieke organisatie, normen en waarden en
wetenschappelijk, filosofisch en theologische geloof dat de wereld verklaarden. Een
beschaving bestond uit een staat met daarin belasting, een leger en er moest een
schrift bestaan waarin ideeën en gevoelens geuit konden worden. Geen beschaving
kan op zichzelf voortbestaan of ontwikkelen. Het idee dat de westerse beschaving
verschilt van de rest van de wereld bestaat al duizenden jaren en ook nu wordt dit
nog gedacht.
De eerste menselijke samenleving
De mensheid word ingedeeld in de Steentijd, de Bronstijd en de IJzertijd. De Steentijd
wordt verder onderverdeeld in het Paleolithicum (oude steentijd) wat gekenmerkt
word door het gebruik van steen, botten en ander natuurlijke producten om
materialen mee te maken en het jagen en verzamelen, Mesolithicum (midden
steentijd), de overgang van jagen en verzamelen naar landbouwsamenleving, en het
Neolithicum (nieuwe steentijd) die gekenmerkt wordt door een landbouwcultuur en
het tam maken van dieren.
Mensachtigen begonnen tussen de 6 en de 7 miljoen jaar geleden met het rechtop
lopen wat het mogelijk maakte om dingen te gaan dragen. 3,4 miljoen jaar geleden
,begonnen we materialen te gebruiken als voorwerpen en vanaf 2,5 miljoen jaar
geleden begon een mensachtige in Oost-Afrika simpele voorwerpen te maken. 200
000 jaar geleden kwamen de eerste mensen, ook in Oost-Afrika de homo sapiens.
Deze eerste mensen hadden een groter en complexer brein, wat de sociale
vaardigheden vergrootte en de mogelijkheid om dingen uit te vinden en te maken.
Deze menssoort verspreidde zich over de hele wereld totdat de eerdere mensachtige
niet meer bestonden.
De leefwijze van homo sapiens 15 000 jaar geleden:
- kleine groepen
- niet op vaste plekken maar trokken door een gebied op zoek naar voedsel. Behalve
op plaatsen waar het rijk was aan eten daar leefden ze in grotten.
- ze aten voornamelijk planten, wat ze aan calorieën binnen kregen van dieren was
vooral voedsel dat gevonden werd bij het verzamelen (denk aan vogeleieren,
insecten).
- ze jaagden wel op dieren door samen te werken (gooien speren, van een klif duwen
en later met pijl en boog)
- iedereen was gelijk, bezit speelde geen rol, iedereen wist alles
- wel was er een rolverdeling naar geslacht: mannen jaagden, vrouwen verzamelden
- door gebruik van kunst of cultuur konden ze zich uitdrukken, denk aan dansen,
muurschilderingen, tekeningen, muziek maken en verhalen vertellen.
-overblijfselen indiceren dat de mens in de steentijd al geloofde in een
bovennatuurlijke kracht (geloof)
- door een laag bevolkingsaantal en het rondtrekken had de mens weinig invloed op
het klimaat/omgeving.
Verzamelen van voedsel was lange tijd de manier van leven om te overleven.
Naarmate het klimaat warmer werd kwamen er steeds meer gebieden die zo rijk
waren aan voedsel dat mensen minder hoefden rond te trekken. Op meerdere van
dit soort plekken begonnen mensen zaden te planten. Door goed te kijken leerden ze
de optimale tijd en plekken om graan, tarwe, gerst te planten. Door te wieden
verwijderde ze planten die ze niet wouden, door deze selectie overleefde alleen de
soort die de mens graag wou domestication van gewas, vaak waren dit grote
korrels die meer voedsel opleverde.
Waarom stapte mensen over van een jagers en verzamelaars samenleving naar een
landbouw samenleving? door het warme klimaat kwam er meer eten op één plek
meer eten betekend een lagere kindersterfte en een langer levenbevolkingsgroei
mensen gingen niet meer naar nieuwe plekken voor meer voedsel maar gingen
manier bedenken om meer voedsel te krijgen
Gevolgen: vaste woonplekken, dorpen met daaromheen weilanden, nieuwe manieren
om voedsel op te slaan als potten en manden, veel meer voedsel dan voorheen.
Problemen in een landbouwcultuur: kost meer arbeid
door minder gevarieerd eten werden ze sneller ziek
de mens werd korter
, meer invloed op het klimaat/gebied waarin ze leefden.
meer risico op het niet krijgen van voedsel, denk aan misoogsten.
Tegelijkertijd dat mensen hun eigen eten gingen verbouwen gingen ze ook dieren tam
maken voor eigen gebruik denk aan: spierkracht, vlees, wol en melk. Vaak kozen ze
dan dieren die niet gevaarlijk waren, groot, sterker, dikkere vacht en/of melk
produceerde. Zo ontstonden er kuddes die met mensen meetrokken of vlakbij een
dorp leefde. Denk aan schapen, paarden, kamelen, jakhalsen, rendieren, honden,
runderen en koeien. Doordat de ploeg werd uitgevonden en dieren werden ingezet
om grond om te ploegen kon er veel meer voedsel geproduceerd worden door één
persoon. Gevolg hiervan was dat er een groep ontstond die zich niet bezig hield met
het produceren van voedsel. Zij gingen zich specialiseren in het maken van
voorraadplekken voor voedsel, maken van materialen.
gevolg is dat er sociale verschillen ontstonden, bezit kreeg betekenis
er moesten regels komen om voedselverdeling te regelen dus er ontstonden
leiders die dit regelde
priesters ontstonden die een belangrijke positie innamen in een samenleving (hulp
goden in schare tijden of bij ziekte)
verschil tussen man en vrouw werd groter, arbeid op het land was een mannen
taak wat betekend dat ze vaker buiten waren en dus meer kansen om leiding te
geven.
Er kwamen nieuwe uitvindingen, mensen gingen hun spullen verhandelen met
anderen dorpen, koper werd gebruikt om nieuwe materialen te maken wat
uiteindelijk ging leiden tot het gebruik van brons. Niet alleen materialen en eten werd
verhandeld ook kennis werd verspreid. Kennis over het klimaat en de seizoenen was
belangrijk voor een landbouwcultuur. Patronen werden vastgelegd wat uiteindelijk
kalenders vormden (stonehenge). De nieuwe manier van leven had grote invloed op
de leefwijze en hun geloof. Zo ontstonden er meerdere goden voor machten die ze
niet begrepen als wind, de zon, de hemel en vruchtbaarheid. Net als bij de mens was
er een hiërarchie in de goden.
De samenleving in Mesopotamië
Oorsprong van de westerse samenleving is begonnen in Mesopotamië. Kenmerken
zijn:
bevolking heet de Soemeriërs
zij ontwikkelde 5 000 v.C. al irrigatiesystemen op grote schaal veel
samenwerking nodig maar bevorderde de bevolkingsgroei-leidde tot de grootste
stad van die tijd: Uruk, zij bouwde de eerste grote tempels voor hun goden en
koningen, bedachten het schrift.
Klimaat: Alleen door irrigatie was landbouw mogelijk, hierdoor vestigde veel mensen
zich langs de oevers van de Tigris en de Eufraat. Voordelen hiervan waren:
- Doordat de rivieren één keer per jaar overstroomde bedachten ze in die tijd grote
waterprojecten als dammen, kanalen, dijken en reservaten.
-Wanneer het water zich weer terugtrok kreeg je een groot stuk land die geschikt was
voor landbouw