Samenvatting natuur & techniek
Natuuronderwijs inzichtelijk: hoofdstuk 1,2,3,5,6
Praktische didactiek voor natuur/techniek: hoofdstuk 1 t/m 4, 6, 7, 9 t/m 13.
Natuuronderwijs inzichtelijk
Hoofdstuk 1 - planten
Indeling van het plantenrijk
> Gemeenschappelijk kenmerk → bladgroen.
> Indeling van planten gebaseerd op mate van verwantschap (bouw, wijze van voortplanten).
> Hoofdgroepen van planten met eenvoudige bouw (wieren, mossen, zonder vaatbundel).
> Hoofdgroepen van planten met meer complexe bouw (paardenstaarten, varens,
zaadplanten, vaatbundels).
Indeling: wieren - mossen - paardenstaarten - varens - zaadplanten (coniferen (naaktzadigen),
bloemplanten (bedektzadigen)).
Wieren: eenvoudige bouw. Geen wortels, stengels, bladeren. Komen voor in water. Wieren
leveren meer dan de helft van zuurstof in atmosfeer. Eencellige wieren = algen.
Mossen: landplanten in vochtige omgeving. Geen vaatbundels waarmee ze water kunnen
transporteren. Bij nat weer zuigen ze zich vol.
Paardenstaarten: kunnen beter tegen droogte dan mossen. Hebben wortels, bladeren,
stengels. Vaatbundels transporteren water door de plant heen. Kunnen in de hoogte groeien
door stevige stengel.
Varens: groeien uit wortelstok. Bladeren komen opgerold uit de grond, ontrollen zich op den
duur. Aan de onderkant van de bladeren ontstaan sporen. Uitgebreid wortelsysteem.
Zaadplanten: droog landleven, uitgebreid wortelstelsel. Stevige bladeren en stengels met
wasachtige laag om uitdroging tegen te gaan. Zaadplanten worden het grootst (loof &
naaldbomen). Zaadplanten planten zich voort adhv zaden ipv sporen.
- Twee subgroepen:
- Coniferen: geen bloemen/vruchten, zaden ontwikkelen zich op de houtige
schubben van kegels. Naaldbomen zoals de den produceert kegels (de
dennenappels) ter voortplanting.
- Naaktzadig: zaden ontwikkelen zich niet op een vrucht maar op de
schubben van de kegels.
, - Bloemplanten: 80% van alle plantensoorten op aarde. De loofbomen, struiken
en kruidachtige planten horen hierbij. De bloemen spelen een cruciale rol bij
voortplanting. Veel verschillende strategieën die zorgen voor bestuiving.
Bouw van zaadplanten:
- Om te kunnen groeien: licht, koolstofdioxide, zuurstof, water, voedingszouten, warmte.
- Bladgroenkorrels: vangen zonne-energie en zetten die om in suikers.
- Houtvaten vervoeren water en zouten vanuit wortels naar de rest van de plant.
- Een boom is een plant met een extra stevige houtachtige stengel die ver boven andere
planten uitgroeit.
Bouw en functie van bladeren: aanmaken van voedsel voor de plant
middels fotosynthese (zie afbeelding) adhv de bladgroenkorrels
(deze geven de plant de groene kleur). De fotosynthese creëert
suikers voor de plant waar deze van groeit. Bijproduct van het
fotosynthese proces is zuurstof (o2). Een blad heeft vaak een brede,
platte vorm waardoor een groot oppervlak zonlicht kan vangen.
Koolstofdioxide wordt via de ‘huidmondjes’ opgenomen in het blad.
Bouw en functie van wortels: wortels verankeren de plant in de grond &
nemen de voedingsstoffen/zouten en water op uit de bodem. Zouten
komen bvb van dierlijk materiaal (poep/urine). Soms zijn wortels een
opslagplaats voor reservevoedsel.
Bouw en functie van stengels: draagt de bladeren, geeft stevigheid,
fotosynthese, transport van water door de plant heen. Ieder onderdeel
van de plant is verbonden met de stengel.
Bomen: bijzondere planten. Zelfde basisopbouw als planten, maar met de
mogelijkheid om hoger te groeien dan de andere planten. Dit komt door de
houtachtige stengel → stam. De levendige laag van de stam wordt elk jaar
vernieuwd. Houtvaten worden elk jaar aangemaakt om de boom te beschermen
→ vormen de ‘ringen’ aan de binnenkant van de boom. De stam is bedekt met de
schors, deze beschermt tegen uitdroging en schimmelgroei.
Voortplanting van bloemplanten:
1. Ongeslachtelijke voortplanting: delen
van ouderplant (bollen, knollen, uitlopers).
Nakomelingen hebben dezelfde erfelijke
eigenschappen als ouderplant.
a. Uien, tulpen, narcissen,
sneeuwklokjes (bollen).
b. Aardappel, krokus (knollen).
c. Aardbei (uitlopers).
, 2. Bestuiving: mannelijk stuifmeel wordt overgebracht op
vrouwelijke stamper. Soms door insecten, soms door de wind
(variatie op ouderplant).
3. Bevruchting: mannelijke geslachtcel uit stuifmeelkorrel groeit
naar zaadbeginsel in vrouwelijke geslachtcel → versmelten
met elkaar (variatie op ouderplant).
Bij 2 & 3 kunnen de goede genen gecombineerd worden: kans op
nakomelingen is groter.
Vrucht = peul → een vruchtbeginsel kan dus een bruine/witte boon,
sperzieboon, peultje of doperwt zijn.
Zaadverspreiding voorkomt onnodige concurrentie om ruimte, water en licht (dus vergroot
overlevingskansen). 3 manieren:
- Verspreiding door dieren: bvb bessen, zaden worden niet verteerd en uitgepoept.
Eekhoorns verstoppen noten en vinden maar 1/3e deel terug, de rest kan uitgroeien tot
een plant. Sommige vruchten hebben weerhaakjes en haken aan de vacht van een dier.
- Verspreiding door wind: bvb paardenbloem, esdoorn. Zaden worden uit de bloem
geblazen.
- Verspreiding door plant zelf: vrucht is te groot voor plant geworden, plant staat onder
spanning en springt open → zaden worden weggeslingerd.
Seizoenen: veel planten hebben een levenscyclus, passend bij de seizoenen. Sommige planten
hebben een specifieke bouw die ze beschermt tegen de winter.
● Lente: voorjaarsbloeiers (sneeuwklokjes, krokussen) hebben hun reservevoedsel
opgeslagen in de bol/knol. Ze hebben weinig concurrentie in deze periode.
● Zomer: fotosyntheseproces is optimaal.
● Herfst: allerlei vruchten worden gevormd, met als taak de zaden te verspreiden. Bomen
laten bladeren vallen om schade en uitdroging te voorkomen.
● Winter: planten en bomen hebben winterrust.
Schimmels en paddenstoelen: zijn geen planten. Halen voedingsstoffen uit andere levende of
dode organismen. Planten zich voort dmv sporen.
Schimmelrijk: heeft veel vormen. Er zijn eencelligen en meercellige soorten. Vaak zie je van
schimmels alleen het ‘vruchtlichaam’. Er zijn 3 hoofdgroepen van paddenstoelen:
1. Plaatjeszwammen: champignon. Je ziet plaatjes waar de sporen tot ontwikkeling
komen.
2. Buisjeszwammen: eekhoorntjesbrood. Verzameling gaatjes onder de hoed, dat zijn de
uiteindes van de buisjes waarin de sporen tot ontwikkeling komen.
3. Stuifzwammen: aardappelbovist. Sporen ontwikkelen zich in de bolvormige
paddenstoel. Als ze rijp zijn, barst deze open en worden de sporen verspreid.