Samenvatting formeel strafrecht
Hoofdstuk 1 Strafprocesrecht
Het strafprocesrecht bestaat uit een geheel van regels die betrekking hebben op de
toepassing van het strafrecht in een concreet geval. In het strafprocesrecht worden
bevoegdheden toegekend en wordt de uitoefening daarvan geregeld. Er kan gezegd worden
dat de kern van ons strafprocesrecht is gericht op de totstandkoming van de rechterlijke
beslissing. Het hoofddoel van het strafprocesrecht is het verzekeren van een juiste
toepassing van het abstracte materiële strafrecht. Dit valt uiteen in enerzijds het straffen van
de schuldigen en de onderzoeksbevoegdheden die daarvoor toegekend worden en
anderzijds het voorkomen van bestraffing van de onschuldigen. Veel strafprocesuele
voorzieningen hebben daarom ook een waarborgkarakter.
In ons strafrecht geldt het dubio pro reo-beginsel. De verdachte krijgt het voordeel van de
twijfel. De rechter mag het feit slechts bewezen verklaren als hij zelf de overtuiging heeft
bekomen dat het feit door de verdachte is begaan.
Bijkomende doelen van het strafprocesrecht:
a. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte (het gaat hier onder
andere om waarborgen tegen lichtvaardige vervolging. Hieronder bevalen ook het
zwijgrecht en dat de verdachte niet gedwongen kan worden bewijs tegen zichzelf te
leveren).
b. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkene (getuigen,
slachtoffers -> voorkomen van secundaire victimisatie).
c. Procedurele rechtvaardigheid (verdachte moet worden gehoord, eerlijke procedure).
d. Demonstratiefunctie (de terechtzitting is openbaar en maakt een publieke controle
op berechting mogelijk en vormt daarmee een waarborg tegen willekeurige
bestraffing).
e. Voorkomen van eigenrichting (= het volgen van een niet wettelijk geregelde
handhavingsmethode waarbij dwang of geweld wordt toegepast).
De opsporingsambtenaar die onderzoek doet naar een mogelijk strafbaar feit, poogt de ware
toedracht van het feit te achterhalen. Niet altijd zal dit echter lukken. Het is echter niet altijd
zo dat moet worden vrijgesproken als de waarheid niet volledig kan worden achterhaald,
bijvoorbeeld als het gaat om medeplegen, maar niet achterhaald kan worden wie de klap
heeft uitgedeeld. Waarheidsvinding is geen zelfstandig doel van de strafvordering maar een
afgeleid doel, van de juiste toepassing van de strafwet.
Berechting door een onbevooroordeelde rechter brengt mee dat de rechter niet van de
juistheid van een eerder vonnis mag uitgaan (denk bijvoorbeeld als twee verdachten apart
terecht staan voor het medeplegen van een feit). Feiten die door de verdachte worden
ontkend, verdienen in het algemeen een grondiger onderzoek en een zorgvuldiger
beoordeling dan feiten die door de verdachte worden erkend.
In een rechtstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door
de rule of law. Dat betekent dat de overheid niet boven de wet staat, maar daaraan is
onderworpen. Machtsuitoefening door de overheid mag alleen op basis van een door het
recht toegekende bevoegdheid en binnen de door het recht getrokken grenzen.
1
,Tot plicht van de overheid behoort ook dat zij de burger beschermt tegen de door
medeburgers gepleegde misdaden. Verzaking van die plicht is door het EHRM aangemerkt
als een schending van het EVRM.
Gesteld kan worden dat het strafprocesrecht twee soorten regels bevat. De
eerste soort schept bevoegdheden voor de overheid om, ter vaststelling van de
waarheid, dwang uit te oefenen op burgers (instrumentaliteit). De tweede soort
schept rechtswaarborgen voor de burger (geen bestraffing zonder bewijs, recht
van hoger beroep, enz.) (rechtsbescherming).
Hoe meer er voor de verdachte op het spel staat, hoe groter de waarborgen moeten zijn
waarmee de berechting is omringd. Hierbij wordt gekeken naar de ernst van het strafbare
feit. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting doordat berechting door een kantonrechter of
politierechter naar geldend recht alleen mogelijk is bij overtreding van misdrijven waarvoor
niet meer dan één jaar gevangenisstraf wordt geëist en opgelegd. Een ander uitgangspunt is
dat hoe ernstiger het vermoedelijke feit is, hoe ingrijpender de onderzoeksbevoegdheden
kunnen zijn die aan justitie en politie worden toegekend.
De geschiedenis van het hedendaagse strafprocesrecht begint bij de Franse revolutie. Het
gedachtegoed van de verlichting kreeg door de Revolutie vaste voet aan de grond, waarin
vrijheid, gelijkheid en broederschap centraal stond. Kern van de opvatting van Rousseau en
Montesquieu was dat het recht niet moest worden beschouwd als een afgeleide van de
absolute en onbegrensde macht van de vorst als een eenzijdig bevel waaraan die vorst zelf
niet kon zijn onderworpen, maar integendeel, dat het juist het recht was dat aangaf of en, zo
ja, in hoeverre aan de vorst enige macht toekwam. Dit was het fundament van de huidige
rule of law en trias politica. Na de revolutie kreeg de verdachte het recht om zich te
verdedigen: hij werd daarmee van voorwerp van onderzoek tot een partij die in het proces
zijn eigen opstelling mocht bepalen.
De bronnen van het strafprocesrecht kunnen worden onderscheiden in
geschreven en ongeschreven bronnen. Van cruciaal belang is artikel 1 Sv:
"Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien"
Bronnen van het strafprocesrecht:
a. Wetboek van strafvordering
b. Bijzondere wetten
c. De Grondwet
d. Algemene maatregelen van bestuur; ministeriële beschikkingen.
e. Beleidsregels (indien op behoorlijke wijze gepubliceerd).
f. Internationaal recht; Verdragen (EVRM en IVBPR), Supranationaal recht: EU-recht
g. Jurisprudentierecht
h. Beginselen van een goede procesorde: verbod van willekeur, gelijkheidsbeginsel,
beginsel van behoorlijke en billijke belangenafweging en het beginsel van zuiverheid
van oogmerk, rechtszekerheidsbeginsel, legaliteitsbeginsel, onschuldpresumptie, pro
reo-beginsel, nemo tenetur-beginsel en algemene fair trial-beginsel.
2
, Legaliteitsbeginsel: strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien. Toch
hebben de partijen enige beleidsvrijheid. Dit is echter weer aan banden gelegd door de
controle op de openbare zitting, de toevoeging van de raadsman aan de verdachte en de
mogelijkheid van protest tegen het oordeel bij de appel of cassatierechter.
Het formeel strafrecht heeft banden met het staatsrecht, zo vormt de onafhankelijkheid van
de strafrechter een onderdeel van de Trias Politica en is in de grondwet de berechting van
strafrechtelijke feiten uitdrukkelijk aan de rechterlijke macht opgedragen.
De verhouding tussen het formeel strafrecht en het privaatrecht kan getypeerd worden als
een vreedzame co-existentie. Beide beleidsregels bestaan naast elkaar. Een strafbaar feit kan
dus ook een OD opleveren.
Kern van het strafprocesrecht: de procedure die leidt tot een onherroepelijke veroordeling
van de strafrechter.
Hoofdstuk 2: karakter en gang van het Nederlandse strafproces
De verschillende strafprocesrechtelijke bepalingen van verschillende landen lopen uiteen.
Dit komt omdat de rechtspolitieke afwegingen per land anders kunnen uitvallen. Traditie en
cultuur spelen daarbij een belangrijke rol.
Het inquisitoire en het accusatoire procesmodel kunnen worden onderscheiden. In de
meeste landen bestaat een mengvorm. De belangrijkste kenmerken van het inquisitoire
procesmodel zijn als volgt: de rechter heeft een actieve taak bij het onderzoeken van de
zaak. Zij oordelen op basis van een materiële waarheid. Van een partijenproces is geen
sprake, de rechter en de aanklager zijn in dezelfde hand. De verdachte is geen procespartij
met eigen rechten en bevoegdheden, maar voorwerp van onderzoek. Hij wordt
onderworpen aan het onderzoek dat de autoriteiten noodzakelijk achten om de waarheid
boven tafel te krijgen. Het accusatoire procestype heeft als kenmerk dat de inzet van het
geding wordt gezien als een conflict tussen de twee partijen: aan de ene kant de openbare
aanklager en aan de andere kant de verdachte. De aanklager formuleert de beschuldigingen
en moet die zien te bewijzen. De verdachte verdedigt zich tegen de aanklacht. Beide partijen
gaan op basis van gelijkwaardigheid de rechtsstrijd aan. De rechter treedt op als
scheidsrechter en houdt zich in de discussie afzijdig, totdat hij zijn beslissing neemt. Als de
verdachte de aanklacht niet wenst te bestrijden, blijft de schuldvraag achterwege. De
rechter hoeft in dat geval slechts te onderzoeken of zijn verklaring in vrijheid is afgelegd. Er
kan gesteld worden dat de materiële waarheidsvinding in het accusatoire proces beter af is
dan in het inquisitoir model.
In het crime-controlmodel ligt de nadruk heel sterk op het belang van een zo efficiënt
mogelijke criminaliteitsbestrijding. In het due-processmodel ligt het accent
daarentegen sterk op het belang van de bescherming van de positie van de
verdachte
De officier van justitie heeft door de geschiedenis heen een steeds dominantere rol
gekregen. Hij werd de dominus litis, waarbij hij bepaalde of er vervolgd werd en zo ja
3