SV Cognitieve Neuropsychiatrie – een procesbenadering van symptomen. Eling
etc.
Hoofdstuk 1. Wat is cognitieve neuropsychiatrie?
1.1. Inleiding
Beschreven hoe bepaald afwijkend gedrag valt te begrijpen vanuit een cognitief
neurowetenschappelijk kader. Wat gaat er bij specifieke psychiatrische symptomen mis in
de waarneming, het oordelen en beslissen, in het reageren; en welke afwijkende
structuren en fysiologische processen in het brein lijken hierbij een rol te spelen? Door de
eeuwen heen hebben denkkaders zich afgewisseld, maar zijn er wel ingrediënten blijven
hangen.
1.2. De humorenleer
De humorenleer is afkomstig v/d oude Grieken. Uitgangspunt is dat gezondheid een
kwestie is van evenwicht tussen een aantal ‘oerkwaliteiten’: vochtig-droog en warm-koud.
Deze primaire kwaliteiten hangen samen met de 4 aristotelische oerelementen: aarde,
lucht, water en vuur. In de hippocratische traditie zijn er ipv deze elementen de
lichaamssappen: bloed, zwarte en gele gal en flegma (slijm). Het bloed is in de opvatting
van Galenus warm en vochtig, de zwarte gal koud en droog, de gele gal droog en warm
en het flegma vochtig en koud. Deze sappen moeten in goede harmonie aanwezig zijn
>overheersing betekend ziekte. Er bestaat interindividuele variabiliteit in de verdeling v/d
sappen, en die resulteert in verschillen in constitutietypen, hoofdtemperamenten,
karakters, ofwel persoonlijkheidstypen: het sanguinische (bloed, lucht, lente), cholerische
(gele gal, zomer, vuur), melancholische (aarde, herfst, zwarte gal) en flegmatische type
(water, winter, flegma). Galenus ging ervan uit dat de eigenschappen v/d ziel
corresponderen met de humorale samenstelling v/h lichaam. Galenus gebruikte de cellen-
of ventrikelleer als verklaring voor de werking v/d geest. Hierbij worden 3 cellen
onderscheiden (overeenkomend met ventrikels): 1e waarneming, 2e beeld = opgeslagen
kennis, associaties gelegd en 3e = langetermijngeheugen.
Godderis beschrijft het psychiatrisch werk van Galenus en gaat in op 7 beelden:
1. paraphrosune (delirium sine febre – zonder koorts). Parahrosune betekent
‘afdwalen v/d geest’. Galenus hanteerde deze term voor een schijnbaar
heterogene groep verschijnselen die een gemeenschappelijke grondstoornis
hebben: ofwel een overdreven werkzaamheid v/h mechanisme waar de zintuiglijke
indrukken tot stand komen, ofwel om volledige ontsporing v/h denk-, redeneer-, en
oordeelsvermogen. Onderliggende oorzaak is teveel gele gal
2. phrenitis (delirium cum febre – met koorts). Bij phrenitis is het gedrag normaal
zolang koorts weg is; tijdens koortsperioden is het gedrag gestoord. Bij phrenitis
gaat het om aantasting vh vermogen om zintuiglijke indrukken te vormen en om
te denken/redeneren. Hallucinaties bv.
3. morosis (dementie):
4. moria (stoltitia – domheid),
5. anoia (amentia),
6. mania
7. melancholia: aantasting van het denkvermogen, met gevoelens van diepe
moedeloosheid en afkeer. Geen sprake van koorst. Overmatige zwarte gal die
slokdarm kan prikkelen. Depressie
Sprake v/e koppeling tussen theorie over lichaamssappen en theorie over cognitieve
processen. Biologische processen vormen basis: daar ontregeling leidend tot gestoord
gedrag. Speculatief.
1.3. Bezetenheid en hekserij (200 n.Chr. – 2e helft 18e eeuw)
Een boze geest/duivel zou bezit hebben genomen vh slachtoffer, waardoor deze krampen
of stuiptrekkingen vertoond, ondraaglijke pijnen lijdt en godslasterlijke taal uitslaat.
Sprenger en Kraemer (Duitse dominicanen) beschreven hoe heksen ondervraagd en
gestraft moesten worden, ontkenning was ketterij. Wier betoogde in De praestigiius
daemonum dat geestelijke stoornissen als ziekten moesten worden beschouwd, en dat
priesters zich niet moesten bezighouden met het doden van onschuldigen. Hij heeft veel
gevalsbeschrijvingen gemaakt van patiënten met geestesziekten en daarmee de aanzet
gegeven tot het weghalen van behandeling bij geestesziekten bij de theologie.
, 1.4. Start v/d moderne psychiatrie
Vanaf 1800 werden psychiatrische (en chronische) patiënten in toenemende mate
verzorgd in gasthuizen en dolhuizen. Artsen kwamen opdagen voor behandelen van
verwondingen of acute ziekten, niet voor gedragsstoornissen zelf omdat men dacht dat
behandeling zinloos was.
1.4.1. De Franse school
Pinel betoogde dat krankzinnigen geen criminelen waren maar zieken, en dat zij juist zo
onhandelbaar waren geworden doordat zij van hun vrijheid en frisse lucht waren beroofd.
Pinel begon de ziektegeschiedenissen op te tekenen, en betoogde dat een goede
behandeling ervoor zou zorgen dat het gedrag v/d patiënten weer zou normaliseren
>institution morale, ofwel psychotherapie nu. In 1801 schreef hij een v/d pijlers v/d
moderne psychiatrie, met een aantal oorzaken van mentale ziekten, beginnend met
erfelijkheid, opvoedingssituatie, emotionele ontregelingen en ten slotte fysieke oorzaken.
Vervolgens beschreef hij allerlei symptomen, waaronder hallucinaties en denkstoornissen,
geheugenproblemen en emotionele stoornissen. Pinel gaf een classificatie die aansloot bij
het klassieke schema van Galenus. Hij onderscheidde er 4:
1) Manie: bizar gedrag, overdreven vrolijkheid, depressiviteit. Verdwijnt meestal
vanzelf weer. Herstel mogelijk, omdat het om een nerveuze aandoening gaat
zonder organische oorzaak.
2) Melancholie: gedachten concentreren zich op een ding. Obsessieve ideeën en
illusies.
3) Dementie: verstoring v/h denkproces; meestal gevolg van seksuele uitspattingen.
Bij manie berust het denken niet op realiteit, bij dementie is het volledig
onsamenhangend.
4) Idiotie: alle intellectuele functies aangetast. Afwijkende vormen v/d schedel.
Esquirol, leerling van Pinel, zette zijn missie voort, en begon in 1817 voor het eerst
colleges psychiatrie te geven aan medische studenten. Aanhanger van Galls opvatting
dat mentale functies in de cortex waren gelokaliseerd, en bijgevolg kon Esquirol niet
instemmen met het idee van Pinel dat manie een stoornis was die gelokaliseerd was in
het gastro-intestinale systeem. Esquirol onderscheidde lichamelijke (waarnemings- en
bewegingsstoornissen) en psychische symptomen, zoals stoornissen in gewaarwording of
bewustzijn, het intellect en de wil. Hij deelde de geestesziekten in 5 categorieen:
lypemanie (melancholie of depressie), monomanie, manie, dementie en idiotie. Daarnaast
wees hij op het belang v/h bijhouden van statistische gegevens binnen instituten
>verloop v/d ziektebeelden. T.a.v. behandelingen was hij eclectisch: probeerde alles uit
als ze hem zinvol leken. Behandeling best mogelijk in rust: nieuwe opvoeding en
gezelschap.
1.4.2. Psychiker
In Duitsland begon men op universiteit aandacht te besteden aan psychiatrie, in andere
West-EU landen ging het vooral om gestichtpsychiatrie: psychiatrische patiënten
opgeborgen in grotere instituten, waar zij hun leven doorbrachten en slechts lichamelijke
klachten werden behandeld. Diverse psychiaters wezen op de vaak ellendige
omstandigheden waarin psychiatrische patiënt was opgegroeid en leefde >effect. De
groep psychiker wees op het belang van individuele ervaringen, aangezien de vermogens
v/d ziel (waarneming, fantasie, oordeelsvorming en geheugen) wel functioneerden.
Heinroth ging ervan uit dat geestelijke stoornissen het gevolg waren van ‘schuld’ en
‘zonde’, een eerder religieus-ethische opvatting. Een mentale ziekte was in zijn opinie
zuiver een aandoening v/d ziel; het ging om een inperking v/d vrijheid, een straf van God.
Weinig invloed verder
1.4.3. Somatiker
Reil introduceerde in 1803 de term psychiatrie en geldt als pionier vd biologische
psychiatrie. Hij was expliciet in het ontkennen v/e materialistisch uitgangspunt en hing
het vitalisme aan, een toen populaire opvatting dat er een levenskracht was, naast de
natuurkundige krachten. Geestesziekte werd veroorzaakt door overmatige prikkeling in
de hersenen. Daarnaast wordt hij beschouwd als vader van psychotherapie. Het
uitgangspunt voor de Somatiker was dat de ziel zelf nooit aangedaan zou kunnen worden
en dat derhalve elke stoornis veroorzaakt zou moeten zijn door lichamelijk
disfunctioneren; die lichamelijke factoren beïnvloeden vervolgens het psychisch