Week 1
Het huwelijksvermogensrecht gaat over regels met betrekking tot de interne en externe relatie van
echtgenoten. Intern gaat over de vermogensrechtelijke verhouding tussen echtgenoten, en extern
over de verhouding jegens derden. Denk bij eerste aan of een goed in de gemeenschap valt, en bij
tweede aan aansprakelijkheid.
Naast het huwelijk bestaat nu ook het geregistreerd partnerschap, het is een zakelijkere benadering
van het huwelijk, maar de meeste bepalingen van het huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing,
zie hiervoor 1:80b BW, met als uitzondering de scheiding van tafel en bed. Het einde vindt plaats
door wederzijds goedvinden (1:80c en zie ook 1:99). Volgens 1:80g kan het omgezet worden in een
huwelijk, maar een omgekeerde flitsscheiding is niet meer mogelijk.
Er zijn rechtelijke bepalingen welke de bijzonderheid van de huwelijksband laten zien: volgens art.
165 Rv mag je je verschonen van het getuigen, geen verjaring tussen echtgenoten volgens 3:321 en
compensatie van proceskosten krachten s327 Rv.
Is er een gemeenschap van goederen?
1. Zo ja, is dit op grond van de wet of huwelijkse voorwaarden?
2. Indien het bij wet is, zijn ze voor of na 2018 in het huwelijk getreden? Indien voor 1 januari 2018
is er een algehele gemeenschap, erna is deze beperkt.
3. Huwelijkse voorwaarden: hier moet men naar de afspraken kijken.
4. Zo nee, wat is er dan geregeld? Is er sprake van een uitsluiting met of zonder verrekenbeding,
indien zonder is er sprake van een koude uitsluiting.
5. Combinatie van een gemeenschap naar eigen inzicht en een verrekenbeding is uiteraard ook
mogelijk.
Drie basisvormen van de gemeenschap:
Algehele huwelijksgemeenschap: hier valt bijna al het vermogen in het gemeen, dit geldt voor alle
huwelijken van voor 2018. Wel zijn er nog een paar privégoederen.
Beperkte huwelijksgemeenschap: het vermogen van voor het huwelijk wordt behouden in het privé.
Ook is het mogelijk dat er een gemeenschap wordt opgericht voor enkele goederen via de huwelijkse
voorwaarden.
Geen huwelijksgemeenschap: alles is en blijft privé, wel kunnen ze gezamenlijk goederen
aanschaffen, waar 3.7 voor van toepassing is.
Voor de geschiedenis van huwelijksvermogensrecht: zie hoorcollege 1
De draagplicht gaat over wie de uiteindelijke prestatie ten laste komt, het is een interne vraag gezien
het gaat over welke echtgenoot voor de kosten opdraait en heeft dus betrekking op de verhouding.
De fourneerplicht stelt de vraag wie het geld voor moet schieten. Deze volgt uit 1:84 lid 2 en dit is
wederom een interne vraag en heeft betrekking op wie jegens de ander over de brug moet komen
met geld. De aansprakelijkheid is een externe vraag en gaat over wie door de schuldeisers kan
worden aangesproken. Verhaalbaarheid is wederom extern en gaat over welke goederen kunnen
worden uitgewonnen en de schuldeiser zich dus op zou kunnen verhalen.
De rechter kan een eenmaal gesloten overeenkomst met betrekking tot het recht op onderhoud
wijzigen, intrekken of met terugwerkende kracht laten vernietigen (1:401 en 402). Hij hoeft alleen
rekening te houden met de huidige omstandigheden, als kennelijke vergissing en een niet
uitgekomen toekomstverwachting. Laatste gaat niet op bij een overeenkomst inzake
levensonderhoud. Zie ook 1:402a en 403. Door artikel 1:400 heeft het levensonderhoud voor
kinderen en stiefkinderen voorrang boven andere onderhoudsgerechtigden.
De sancties in het huwelijksvermogensrecht zijn er voor bepaalde tekortkomingen, en bieen herstel
van de door hem gewenste situatie:
, - Rechterlijke beslissing bij geschiillen betreffende de bijdrage in de draag- en fourneerplicht,
zie 1:84 lid 4
- Verlies aansprakelijkheid uit 1:86
- De bestuursopdracht uit 1:91 bij het ernstig tekort schieten
- Opheffing van de gemeenschap bij beschikking ingevolge 1:109
Er kan een schadevergoeding of dwangsom plaatsvinden jegens een andere echtgenoot indien er
sprake is van een materiële verplichting, een aangelegenheid van stoffelijke aard.
De aard van de huwelijksverhouding verzet zich tegen een vordering tot schedevergoeding op een
weggelopen echtgenoot wegens het verbreken van 1:81. Dit is namelijk geen zakelijk geschil, maar
het niet-nakomen van een morele verplichting.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de onrechtmatige daad: het kan indien het op een materiële
verplichting gebaseerd is, maar niet indien het gaat om een morele verplichting gebaseerd op 1:81.
Artikel 1:81 BW verplicht echtgenoten elkander “getrouwheid, hulp en bijstand” te verschaffen. De
eerste heeft betrekking op huwelijkse trouw, en de laatste twee op bijstand wat niet financieel is.
Het is echter niet te sanctioneren, alleen met een echtscheiding.
Hof Den Haag ging niet mee in wanprestatie door niet aan de huwelijkse trouw voldoen.
Rechtbank Arnhem zegt voorts dat er geen verplichting is om jegens een ander de waarheid te
vertellen.
“Elkaar het nodige verschaffen” wordt uitgewerkt in artikel 1:84. Na het huwelijk is er een deelse
doorwerking door de alimentatieplicht uit 1:556. Deze kan je niet afspreken voor het huwelijk, wat
volgt uit HR Afstand van Alimentatie. Afspraken omtrent de plicht kunnen wel voor en na
echtscheiding, volgt uit 1:158.
Het recht op levensonderhoud eindigt door de dood van gerechtigde, en bij de dood van de
onderhoudsplichtige. Bij echtscheiding en overlijden is er sprake van artikel 1:157 lid 2. Indien nog
gehuwd en overleden, is er geen rechtensafdwingbare verplichting tot levensonderhoud, maar wel
een morele plicht en misschien zelfs een natuurlijke verbintenis in enkele gevallen. Gevolg hiervan is
dat er mogelijk geen verdeling met andere erfgenamen plaats hoeft te vinden.
Vissers/Harmens: vastgesteld dat de plicht tot levensonderhoud in enkele gevallen een natuurlijke
verbintenis kan betreffen. Zie voor de gehele uitspraak pagina 55.
Artikel 1:82 BW geeft de verplichting jegens elkaar, en dus niet jegens het kind om “de minderjarige
kinderen te verzorgen en op te voeden en in de kosten te dragen.” De verplichting jegens het kind is
geregeld in 1:247 lid 1 en 1:404. Het gaat voorts over alle kinderen die bij het gezin horen, en dus ook
de stiefkinderen vallen hieronder.
HR Nihilbetaling Kinderalimentatie: indien er in een overeenkomst betreffende de financiële
verplichting jegens elkander een beding voorkomt waarin kinderalimentatie wordt uitgesloten, is dit
beding nietig.
De bepaling ziet zowel op de persoonlijke activiteiten die daarbij moeten worden aangewend, als de
financiering.
Omvang van de financiering wordt gevormd door draagkracht, hetgeen volgt uit 1:84 BW. Wegens
het bestaan van dat artikel, wordt dit artikel meestal aangewend door separaat wonende
echtgenoten. Het wordt ook vaak gebruikt door echtgenoten die uit elkaar gaan en een
overeenkomst sluiten inzake de opvoeding, omdat dit artikel op echtgenoten jegens elkander ziet, en
, niet jegens de kinderen zoals 1:404, en dus makkelijker te manifesteren. Dit omdat echtgenoot niet
als vertegenwoordiger van de kinderen op kan treden in een geval als deze.
HR 1975: Dit artikel is niet meer van toepassing na scheiding, het gaat om plichten van echtgenoten.
Na de echtscheiding geldt een regeling van eigen aard.
Artikel 1:83 BW geeft de inlichtingenplicht. dit is zodat je weet met wie je financieel getrouwd bent.
Het heeft betrekking op de privé en gezamenlijke goederen en schulden.
Voorheen was dit artikel een samenwoning plicht, maar dit is in 2001 afgeschaft.
Deze regeling is dwingendrechtelijk, maar houdt geen regeling tot rekening en verantwoording
afgeven in.
Artikel 1:84 BW gaat over de draagplicht over de kosten der huishouding. De kosten der
huishouding zijn kosten die dienstbaar zijn aan de lichamelijk en geestelijk welzijn van echtgenoten
en kinderen, passend bij de levensstandaard. Onder kosten van de kinderen valt wederom ook stief-
en pleegkinderen, maar niet van kinderen die elders wonen. De tenzij clausule kan inhouden dat
niet-samenwonenden hier niet onder vallen, maar dit hoeft niet. Het hangt mede af van de reden
van niet-samenwonen, indien het een voorstadium van echtscheiding is, zou de onderlinge
verhouding vanaf dan beheerst kunnen worden door 1:81, hier is de schrijver van het boek niet mee
eens. Een andere bijzondere omstandigheid waardoor het niet opgaat kan bijvoorbeeld een dusdanig
groot privé vermogen zijn maar geen privé inkomen. De clausule ziet namelijk op beiden de
verdeling, en op de draagplicht.
HR 2006: De rentebetaling van de hypothecaire schuld valt hieronder
HR 2012: De aflossing van de hypothecaire schuld niet, dit is namelijk vermogensopbouw.
De volgorde waarin het inkomen ten laste komt is:
- Gemene inkomen:
- Privé inkomens naar evenredigheid
- Gemene vermogen
- Privé vermogens naar evenredigheid
De draagplicht van beiden bij het gemeen inkomen is beiden 50-50, dit is af te leiden uit 1: 94 lid 7 jo
1:100. Indien de privéinkomens ontoereikend zijn, worden ze beiden volledig aangewend en wordt er
niet meer gekeken naar evenredigheid.
Het inkomen is het jaarinkomen, dit kan salaris en inkomen uit investeringen zijn. Consensus is dat
het om netto-inkomen gaat. Onduidelijk is de rol van kinderalimentatie van een kind uit een eerder
huwelijk, volgens het boek moet men artikel 1:84 dan niet rechtstreeks toepassen.
Het gemene houdt in wat krachtens tussen de echtgenoten gemeenschappelijk is in de zin van titel
1.7, en heeft dus geen betrekking op de gemeenschap welke beheerd wordt door titel 3.7.
De rol van huishoudelijk arbeid van een der echtgenoten is nog onduidelijk, met betrekking of dit zal
meespelen in de evenredigheid van bijdragen in kosten.
Wetgever: dit is een zaak welke de echtgenoten zelf moeten oplossen in de huwelijkse voorwaarden,
daarnaast is het mogelijk om de huishoudende echtgenoot mee te laten delen in de besparingen dor
in gemeenschap te huwen, of door een verrekenbeding op te nemen.
AG Biegman-Herthogh: moet wel in aanmerking genomen worden bij de vaststelling van het bedrag
dat een echtgenot moet bestemmen voor de kosten van de huishouding
Luijten: wil in de wet een bepaling waarin een echtgenoot zijn verplichting om door arbeid tot het
gezinsonderhoud bij te dragen, ook kan vervullen door het voeren van de huishouding.