Samenvatting taalbeschouwing toets 9 november
Taal en Taalwetenschap boek H 20 blz. 300
Vanuit gemeenschap
Type I: sterke scheiding tussen beide A
taalgemeenschappen B
Type 1 = (A EN B) Mensen spreken A en B, dat is super gescheiden (België, Vlaams en Frans, land is
tweetalig, maar spreken elkaars taal niet)
Type II: hele taalgemeenschap is A+B
tweetalig
Hele gemeenschap is tweetalig (Afrika, alle mensen spreken iets Afrikaans en iets van Engels, Zwaïlie
e.d.) -> kiezen wanneer gebruik je welke taal (schooltaal, thuistaal enz.)
Type III: een deel de gemeenschap is A+B
tweetalig, een ander deel spreekt één taal B
(A+B EN B) Een deel van de gemeenschap is tweetalig, een ander deel spreekt één taal -> in
Nederland is het Fries en Nederlands, alle Friesen spreken Nederlands, maar Nederlanders spreken
geen Fries, spreken alleen officiële taal
Diglossie = H wordt alleen in formele situaties gebruikt, maar bijna iedereen leert L voor alledaagse
taal, leden van taalgemeenschap leren L als moedertaal. (Haïti = Frans is officieel, de H, maar
niemand leert het thuis, H is taal in onderwijs, krant enz.) (functiescheiding -> taal 1 in formele
situaties, taal 2 in informele situaties)
Lingua franca (gemeenschappelijke taal)
Engels
Frans
Spaans
Arabisch
Vanuit gemeenschap:
Taalverschuiving -> steeds in minder situaties wordt taal gesproken (de meerderheidstaal neemt toe
en de minderheidstaal neemt af)
Taalverlies (individueel) -> als het belang van de meerderheidstaal toeneemt, neemt de vaardigheid
van de individuele taalgebruiker in hun moedertaal af (Nederlanders verhuizen naar Australië, dus
Nederlands vermindert.
,Taalerosie (hele gemeenschap) -> wanneer taalverlies een aantal generaties doorgaat,
taalgemeenschap wordt in z’n geheel geraakt (woordenschat verdwijnt, grammatica enz.)
Taaldood -> taal weg, bij doorgaande taalerosie wordt de taal door niemand meer als alledaags
communicatiemiddel gebruikt (GEEN MOEDERTAALSPREKERS MEER, DUS LATIJN)
Taalbehoud : taalverschuiving treedt meestal op richting de meerderheidstaal, maar dat hoeft niet,
wanneer minderheidsgroepen zich realiseren dat ze de taal kwijtraken : een stabiele positie voor
eigen minderheidstaal
Taalpolitiek : is het geheel aan ideeën, plannen en maatregelen van de overheid met betrekking tot
talen en taalvariëteiten en heeft betrekking op zowel eentalige als tweetalige situaties. Met wie
spreek je welke taal? In welke informatie gebruiken we welke taal?
Taalpolitiek: kan onverschilligheid zijn, de overheid is niet actief -> zo wint meerderheidstaal terrein
(NL lang met Fries)
Taalpolitiek: actief minderheidstaal steunen, omdat zij van mening is dat het tot cultuur behoord
Onderdompelingsprogramma : al het onderwijs wordt in een bepaalde taal gegeven
Transitioneel programma : eigen taal wordt in onderwijs gebruikt, ook goede taal van het land
Argumenten voor dit programma:
- Verwerving tweede taal speelt sociaal emotioneel een rol, ze voelen zich op hun gemak, dit
werkt stimulerend
- Wanneer de beheersing van de ene taal goed is, heeft dat invloed op nieuwe taal
Twee definities tweetalig
- Beheersing van beide talen, hoe goed moet iemand de talen beheersen?
- Gebruikscriterium: mensen die in het dagelijks leven twee talen gebruiken zijn tweetalig
Tweetalig zijn is niet per se nadelig voor een kind: kan grammaticale zinnen goed verbeteren
Het gaat om de beheersing van de eerste taal
Taalkeuze : wordt beïnvloed door situationele factoren (wanneer een Surinamer thuis Surinaams
spreekt, zal hij in formele situaties sneller Nederlands spreken) (ik doe het ook, kiezen u of jij)
, Codewisseling : taal verwisselen in een zin, dus soms Arabisch, en soms Nederlands (dat doen
mensen, omdat ze vinden dat het woord beter past bij de situatie) (keuze is niet per se bewust, je
pakt gewoon de beste woorden). (betekent niet dat mensen niet goed beheersen, juist wel heel
taalvaardig, maar ene woord past gewoon beter)
Leenwoorden: geleende woorden maken deel uit van het lexicon van de andere taal , dit proces heet
ontlening (NL veel uit Frans en Engels overgenomen)
Leensamenstellingen: combinatie van leenwoord (taal A) en eigen woord (taal B) (verkeersupdate,
losersgehalte, computerwinkel)
Leenvertalingen : geen enkele woordvorm wordt ontleend, maar een manier van uitdrukken
(wolkenkrabber)
Interferentie: taal A wordt gesproken en er dringen elementen van taal B door in taal A (niet een
woordje maar iets diepgaanders) (regels)
Creooltalen : hebben niet één duidelijke voorouder, zijn in kortere tijd ontwikkelt
( creooltaal ontstaat uit) Pidgin : iets communiceren, zeer versimpelde taal, voor mensen die niet een
gemeenschappelijke taal hebben (dus bv. Ze vinden allemaal appel een appel) kleine woordenschat,
maar geen mogelijkheid om zinnen mee te maken, dus geen grammatica. (gebaren) Wanneer
kinderen een pidgin als moedertaal leren ontstaat een creooltaal.
(creooltaal ontstaat uit) Relexificatie : de oorspronkelijke grammatica blijft behouden, maar de
woordenschat wordt vervangen
(creooltaal wordt onderscheiden van) Koine : ontstaat uit het contact tussen verschillende dialecten
in diezelfde taal, waarbij vaak allerlei oorspronkelijke dialectverschillen verdwenen zijn buiten de
taalgemeenschap waar die taal oorspronkelijk gesproken werd (Afrikaans)
Artikel https://www.neerlandistiek.nl/2018/04/10-cruciale-inzichten-over-meertaligheid-en-
taalverwerving/
1. Iedereen is meertalig (dialecten, chattaal, lichaamstaal)
2. Talen zijn intrinsiek evenwaardig
3. Het aantal kinderen dat niet het Nederlands als moedertaal heeft, neemt toe
4. Een sterke moedertaal is cruciaal (sterke moedertaal is gemeenschappelijk reservoir, dus je
bouwt bij leren tweede taal op eerste taal)
5. Taalverwerving is een grillig en individueel proces (simulante taalverwerving = meerdere
talen tegelijk leren, successieve taalverwerving = ene taal na andere)
6. Schoolse taalvaardigheid verwerven kan 5 tot 8 jaar duren
7. Talen vermengen is perfect normaal bij meertalige sprekers (transfer en codewisseling, soms
weet je het ene woord nog niet)
8. De thuistaal een plaats geven op school verhoogt het welbevinden (en kan ook functioneel
zijn in de klas (vertrouwen neemt toe, dient als steiger)