Latijn Nederlands
Les 1 Flumen, flumina Rivier
Rex, reges Koning
Servus Slaaf
Vocare 1 Roepen 2 Noemen
Venire Komen
Audire Horen
Vidēre Zien
Puer, Pueri Jongen
Iacēre Liggen
Clamare Schreeuwen
Et 1 En 2 Ook
Lacrimare Huilen
Iubēre Bevelen
Necare Doden
Timēre Vrezen, bang zijn voor
Ideo Daarom
Mandatum Opdracht
Non Niet
Recusare Weigeren
Tamen Toch
Tollere Optillen
Ad +acc 1 Naar, Tot 2 Bij
Portare Dragen
In +acc In, naar
Ponere Plaatsen
Locus Plaats
Ubi Waar.
Aqua Water
Inter +acc 1 Tussen 2 Tijdens
Arbor, Arbores Boom
Ibi Daar
Les 2 Esse Zijn (inf)
Custodire Bewaken
Subito Plotseling
Accedere 1 Gaan naar 2 Naderen
Haud Helemaal niet
Praebēre (aan)bieden
Sic Zo
Bibere Drinken
Cogitare (Na)denken
Deus God
Protegere Beschermen
Nam Want
Uxor, Uxores Echtgenote
Tradere Overhandigen
Dicere Zeggen
Favēre +dat Steun geven aan
Filius Zoon
Femina Vrouw