omen, omina voorteken
supra 1 +acc boven 2 bijw (er)boven
nubes, nubes wolk
iungere verbinden
interiturus pfa van interire
interire omkomen,sterven
interest het is van belang
pietas, pietates 1 plichtsgevoel 2 liefde, trouw
coactus ppp van cogere
neglegere verwaarlozen
rediturus pfa van redire
convenire 1 bijeenkomen 2 +acc ontmoeten
ante 1 +acc voor 2 bijw eerder
monēre 1 waarschuwen 2 aansporen
contigi pf van contingere
contingere 1 +acc aanraken 2 gebeuren
vultus 4 gezicht
cavēre (+acc) oppassen (voor)
invasi pf van invadere
T7 les 43 aeger, aegra, aegrum ziek
morbus ziekte
Graecus (-a, -um) 1 bnw Grieks 2 znw Griek
arcessitus ppp van arcessere
victurus pfa van vivere
prior, prius eerdere, eerste
effeci pf van efficere
efficere, efficio gedaan krijgen
audacia (over)moed
nobilis, -e adellijk, aanzienlijk
eligere uitkiezen
ne + con HZ niet
talis, -e zodanig
improbus, a, um slecht, gemeen
quam uitroep wat, hoe
durus, -a, -um hard
sors, sortes lot, toeval
sapientia wijsheid
utinam (leidt een wens in; niet vertalen)
rectus, a, um recht, juist
electus ppp van eligere
les 44 res gestae mv (oorlogs)daden
inter se onderling
iactare 1 slingeren 2 opscheppen over
ut +con 1 (met de bedoeling) dat, om te 2 (met het gevolg) dat, zodat
tantus, a, um zo groot
adeo zo(zeer)
cum +con 1 toen, nadat 2 omdat 3 hoewel
ne + con BZ 1 (met de bedoeling) dat niet, om niet te 2 ww van vrezen dat
evadere ontsnappen
praeda buit
, demisi pf van demittere
demittere laten zakken, neerlaten
crevi pf van cernere
cernere onderscheiden, zien
cognoscere 1 te weten komen 2 leren kennen
cognovi pf van cognoscere
cognovi pf 1 weten 2 kennen
genu, genua knie
comes, comites metgezel
proposui pf van proponere
gratia 1 gunst 2 charme 3 dank
exclamare uitroepen
solvere 1 losmaken 2 betalen
les 45 incendium brand
exstinguere blussen
flamma vlam
itaque dus
persuasi pf van persuadēre
persuadēre +dat 1 overhalen 2 overtuigen
tardus 1 traag 2 (te) laat
evasi pf van evadere
bona mv goederen
alere voeden
omittere achterwege laten, weglaten
effugere, effugio (+acc) wegvluchten (voor)
adulescens, -entes jongeman, jongen
aliquis iemand
aliquid iets
salus, gen salutis 1 welzijn 2 redding
fama 1 gerucht 2 goede naam 3 slechte naam
exitium ondergang
poeta dichter
hinc hiervandaan
effugi pf van effugere
les 46 captivus, a, um 1 bnw krijgsgevangen 2 znw krijgsgevangene
quidam, quaedam, quoddam 1 ev een (zekere), een of andere 2 mv sommige, enige
aliqui, aliqua, aliquod 1 ev een (zekere), een of andere 2 mv sommige, enige
immensus, -a, -um onmetelijk
imponere plaatsen op, opleggen
quisque, quaeque, quodque iedere, elke
inopia gebrek, armoede
fames, gen famis honger
perii pf van perire
perire omkomen
(non) quisquam (n)iemand
dedidi pf van dedere
sanctus, -a, -um heilig, onschendbaar
perdidi pf van perdere
perdere 1 vernietigen 2 verliezen
(non) quicquam (n)iets