College 1: Onderwijssysteem en context
Literatuur: PO-raad (ontwikkelingsperspectief) & Ledoux (passend onderwijs)
Inclusief onderwijs
- Twee verdragen die het belang van inclusief onderwijs benadrukken:
1. Salamanca statement
Elk kind heeft recht op onderwijs
Er moet rekening worden gehouden met diversiteit van kinderen
Kinderen met speciale behoeften hebben toegang tot regulier onderwijs
2. VN-verdrag mensen met een handicap
Artikel 24: personen met een handicap hebben toegang tot inclusief onderwijs
Passend onderwijs
- In Nederland hebben we passend onderwijs i.p.v. inclusief onderwijs. Hierbij krijgt ieder
kind een plek binnen het systeem die zo goed mogelijk aansluit op de specifieke
(leer)behoeften, niet perse binnen regulier.
- Wet passend onderwijs
Decentralisatie budgetten
Decentralisatie bevoegdheden
Zorgplicht van schoolbesturen
Samenwerkingsverband
Samenwerking tussen regulier, SBO en cluster 3/4. Cluster 1/2
worden landelijk geregeld.
SBO is er voor lichtere problematiek dan SO (clusteronderwijs) en biedt extra
ondersteuning i.p.v. specialistische hulp. SBO valt onder de wet primair onderwijs, SO
kent eigen wetgeving. De verwachting bij SO is dan ook doorstroom naar SVO, terwijl bij
SBO reguliere doorstroom wordt verwacht.
Ondersteuningsvormen
- OPP: ontwikkelingsperspectiefplan
Doelgericht plannen onderwijs
op basis van hoge en
realistische verwachtingen.
1. Verwachte uitstroom-
bestemming
o VSO-arbeid/praktijk
o VMBO (e.v.t. LWOO)
o Havo, vwo, VSO-diplomagericht
2. Belemmerende en
bevorderende factoren
o Onderwijs
o Leerling
o Omgeving
3. Beschrijving van te bieden
ondersteuning
o Opstellen van doelen per leergebied, specifiek & overstijgend, SMART
geformuleerd en t.o.v. referentiekaders.
o Evaluatie van doelen, betrokkenheid omgeving en nodig om
verwachtingen/aanbod bij te stellen. Zowel methode gebonden als ongebonden
toetsen in combinatie met observatie.
, Drie onderdelen: ontwikkelingsdeel, planningsdeel en evaluatiedeel. Hierbij worden
einddoelen en tussendoelen geformuleerd.
Een OPP moet binnen zes weken na inschrijving van een leerling met extra
ondersteuning of binnen zes weken na de start van extra ondersteuning worden
vastgesteld.
Er worden zowel leergebiedspecifieke (basisniveau schoolse vaardigheden zoals wettelijk
vastgesteld) als leergebiedoverstijgende doelen (sociaal-emotionele ontwikkeling & leren
leren) gesteld.
- Uitgangspunten OPP
o Doelgericht een aanbod plannen i.p.v. vorderingen afwachten.
o Hoge maar realistische verwachtingen.
o Aanpak factoren die het leren belemmeren
o Groepsgericht onderwijs focus, daarnaast extra aandacht.
o Afstemmen en samenwerken met leerling en ouders.
o Systematisch monitoren en evalueren.
o Afstemmen op de interne en externe ondersteuningsstructuur van de school.
o Benutten voor informatieoverdracht tussen scholen.
‘Eerst intensiveren (extra) en daarna pas dispenseren (afwijkend).’
- Redenen OPP
o Bij aanmelding van de leerling is duidelijk dat er een OPP nodig is.
o Basisondersteuning blijkt in de praktijk niet voldoende.
o Het is nodig de leerontwikkeling nauwer in de gaten te houden.
Effect passend onderwijs (LeDoux)
- Aard problematiek
De meest voorkomende problemen zijn problematische werkhouding en/of
leerachterstand. Vaak verklaard door gebrek aan motivatie of aandacht-problematiek.
- Verwachtingen
Passend onderwijs leidt tot meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften
binnen regulier onderwijs en dus minder kinderen in het speciaal onderwijs.
Reductie aantal thuiszitters.
Betere uitkomsten voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften.
- Samenwerkingsverband
Beperkt budget zorgt ervoor dat er minder snel kinderen worden doorgestuurd. Deze
budgetten zijn verdeeld over regio’s met ongeveer gelijke aantallen leerlingen.
- Effecten
Aantal leerlingen in speciaal onderwijs nam af, maar neemt nu juist weer licht toe.
Ook het aantal leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften neemt toe.
Er is nog niks te zeggen over de uitkomst van leerlingen met extra
ondersteuningsbehoeften, hiervoor is het onderzoek te recent.
Extra ondersteuning kan leiden tot een lager advies bij dezelfde prestaties binnen
regulier onderwijs, ondersteuning bieden binnen regulier zorgt voor bias docent.
Het zelfvertrouwen van kinderen met extra ondersteuningsbehoeften is lager dan bij
leeftijdsgenoten.
Geen directe risico’s voor andere leerlingen gevonden (omdat docent minder tijd zou
hebben).
Toename aantal thuiszitters, dit kan (deels) verklaard worden door betere registratie.
- Problemen van het onderzoek: doel niet gedefinieerd, doelgroep onduidelijk, onvolledige
data, geen nulmeting en wisselend beleid.
, College 2: Leerlingvolgsysteem
Literatuur: Keuning en Visser (LVS-toetsen)
Ontstaansgeschiedenis
- Adriaan de Groot is de grondlegger van leerlingvolgsystemen
o 1970: schooltoetsen voor het basisonderwijs
o 1991-1995: ontwikkeling eerste leerlingvolgsysteem
Definitie
- Een leerlingvolgsysteem maakt het mogelijk leerlingen onderling met elkaar te
vergelijken.
o Gestandaardiseerd: testmateriaal, afname (midden/eind) & scoring.
Hierdoor is een score zo afhankelijk mogelijk van de vaardigheden van
een leerlingen en zo min mogelijk van externe factoren
o Methode-onafhankelijk: cito toets onafhankelijk van welke methode op
een school gebruikt wordt. Deze eigen toetsen van een methode wordt
methode-afhankelijk genoemd.
o Landelijk genormeerd door middel van normeringsonderzoek.
Normeringsonderzoek
Verschillende manieren om de normering van leerlingvolgsysteem-toetsen vast te
stellen.
1. Standalone: buiten reguliere toets-momenten om toetsen afnemen om het
gemiddelde niveau te bepalen. Hierop wordt de norm gebaseerd.
Nadeel is dat leerling en docent zich bewust zijn dat de toets niet meetelt.
2. Embedded field: nieuwe taken worden in reguliere toets getest.
De leerling en docent weten dus niet welke vragen wel en niet meetellen en
hebben geen bias.
Normeren
- Het doel van normeren: inhoudelijk iets kunnen zeggen over een score, scores
kunnen vergelijken en verschil in weging tussen vragen is mogelijk.
1. Criterion-referenced: van tevoren vastgestelde hoeveelheid/percentage die
bereikt moet worden voor een bepaald resultaat.
2. Norm-referenced: resultaten worden vergeleken met anderen, bijvoorbeeld de
hoogste 10% krijgt een 9.
Itemresponstheory (IRT) modellen
Het vaardigheidsniveau wordt afgezet tegen de kans om
een opgave goed te maken, des te ingewikkelder een
opdracht is des te hoger het vaardigheidsniveau moet zijn
voordat de kans om iets goed te maken toeneemt.
Rechts is dus moeilijker item.
, Vaardigheidsscores
- Unidimensioneel: de verschillende vaardigheidsscores binnen een bepaald
domein kunnen vergeleken worden, maar niet met de vaardigheidsscores op een
ander domein.
Voorbeeld: Een leerling scoort eind groep 3 een vaardigheidsscore van 115 op
spelling. Dit kan vergeleken worden met haar klasgenoten en haar
vaardigheidsscore op bijvoorbeeld begin groep 3 spelling. Deze score zegt echter
niks over haar score op rekenen, iemand met een vaardigheidsscore
van 120 op rekenen is niet beter in rekenen dan zij is in spelling.
Cito-toetsen zijn zo gemaakt dat wanneer een groep zes leerling in
dezelfde week alle toetsen van groep vier, vijf en begin groep zes zou
maken hierop allemaal dezelfde vaardigheidsscore behaald zou worden
(hier wordt dan echter afhankelijk van de toets een ander cijfer aan
verbonden omdat de verwachtingen toenemen als een leerling verder
in het onderwijs komt).
- Aangenomen wordt dat de verdeling over vaardigheidsscores ongeveer
normaal is.
Normeringsgroepen / indeling scores
- A-E: oude indeling
Nadeel is dat er eigenlijk geen gemiddelde score is. B ligt al net
bovengemiddeld en C net ondergemiddeld.
- I-V: nieuwe indeling
Worden vaak onderling vergeleken, terwijl de groepen niet overeenkomen!
Leerling-rapport
- 1F: basisniveau
Dit niveau zou iedereen moeten bereiken
om uit te stromen uit het basisonderwijs.
- 1S: streefniveau
Eindpunt waar basisschoolstof naartoe
werkt, het doel is dat elke leerling dit zou
bereiken voor de basisschool te verlaten.
- Vaardigheidsscore inclusief interval wordt
weergegeven.
Terminologie
- Didactische leeftijd (DL): aantal maanden onderwijs vanaf groep drie
- Functioneringsniveau (FN): vaardigheidsscore uitgedrukt in toetsmoment, dus
deze leerling functioneert op het niveau dat we verwachten op E3 (eind groep 3).
- Didactisch leeftijdsequivalent (DLE): DL/FN
- Leerrendement (LR%): (DLE/DL)*100%
Interpretatiefouten
- Het functioneringsniveau is niet gelijk aan de beheersing, een groep vier leerling
die groep vier stof maakt met het gemak zoals een groep vijf leerling dit zou doen