Week 1a: Het sanctiestelsel: hoofdlijnen & achtergronden
Hoofdstuk 1: Historische en theoretische achtergronden van het sanctiestelsel
Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
Beccaria: hij kwam met het traktaat ‘over misdaden en straffen’, waarin hij zich verzet tegen
de willekeur en wreedheid van de strafpraktijk onder het ancien régime. Het traktaat vormt
een pleidooi voor een strafrechtspleging die is gebaseerd op rationele beginselen, zoals het
gelijkheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en de beginselen van proportionaliteit en
subsidiariteit. De wetgever zou, volgens Beccaria, de op te leggen straffen per delict vooraf
dienen te bepalen zodat de straftoemetingsvrijheid aan de rechter zou worden ontnomen. De
ideeën van Beccaria zijn doorgevoerd in de wetboeken die eind 18e en begin 19e eeuw onder
invloed van de idealen van de Verlichting tot stand zijn gekomen.
Ook in ons land werd gewerkt aan een codificatie van het strafrecht. In 1809 kwam het
Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland tot stand. Anders dan de Fransen, die een
diepgewortelde wantrouwen koesterden jegens de rechters, had de Nederlandse wetgever
vertrouwen in de wijze waarop de rechter van discretionaire bevoegdheden gebruik zou
maken. De rechter kreeg daarom een ruime mate van straftoemetingsvrijheid, maar deze was
wel aan een aantal beperkingen gebonden.
Als gevolg van de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk werd de
Franse Code Pénal van 1810 echter ook al snel in Nederland ingevoerd; namelijk in 1811.
Hierdoor werd de straftoemetingsvrijheid van de rechter weer veel beperkter dan onder
crimineel wetboek. Dit wetboek bleef van kracht tot 1866, het jaar waarin ons Wetboek van
Strafrecht in werking trad.
In de loop van de 19e eeuw voltrokken zich ontwikkelingen die voor de vormgeving van het
huidige strafstelsel bepalend zijn geweest. Ten gevolge van voortgaande civilisatie groeide de
weerstand tegen lijfstraffen als zodanig en de publieke voltrekking daarvan in het bijzonder.
Geleidelijk maakte het lichaam van de veroordeelde als object van bestraffing plaats voor
diens vrijheid. De vrijheidsstraffen werden daarmee belangrijker.
Vrijheidsbeneming als straf
In de loop van de 19e eeuw werd de vrijheidsbeneming de belangrijkste strafsoort. We hebben
verschillende stromingen gekend:
o Quakers: dit was een godsdienstig genootschap dat de nadruk legden op het innerlijk
leven en de overtuiging dat juist in de stilte God tot de mens spreekt zij stonden aan
de basis van de meest ingrijpende vorm van de eenzame opsluiting, het
Philadelphiastelsel = gedetineerden verbleven dag en nacht in afzondering. De enige
lectuur was de Bijbel. Bezoek en communicatie binnen de inrichting waren uitgesloten
en zelfs het luchten geschiedde in eenzaamheid. het accent in de bestraffing verschoof
hier van het lichaam naar de vrijheid van de veroordeelde, waarbij in het bijzonder
werd gestreefd naar een gunstige uitwerking van de straf op de innerlijke mens ofwel
de ziel van de veroordeelde.
o Auburn-stelsel: dit hield in dat de gedetineerde gedurende de nacht werden
afgezonderd, maar overdag samen aten, werkten en werden gelucht. Daarbij gold
1
, echter een zwijgplicht. Elke vorm van communicatie was verboden, op straffe van
sancties als zweepslagen en kromsluiting in de boeien.
o Het Ierse/progressieve gevangenisstelsel: dit systeem ging uit van een
puntensysteem, waarin de gedetineerden meer graden van vrijheid konden verdienen.
De gedetineerde bracht eerst een aantal maanden in eenzame uitsluiting door, waarna
hij werd geplaatst in een regime waarin hij overdag met andere gedetineerden arbeid
verrichtte. Indien de gedetineerden alle stadia goed doorliep werd hij voorwaardelijk
in vrijheid gesteld.
Het sanctiestelsel van het Wetboek van Strafrecht van 1881
Het sanctiestelsel van 1881 kende de volgende karakteristieken:
(1) Relatief mild de wetgever koos voor een sober sanctiestelsel, dat ontdaan was
zware lichamelijk straffen zoals lijfstraffen. De strafwet kende ook geen onterende
straffen. Volgens minister Modderman onteerde het misdrijf, en niet de straf. Ook
deportatie werd bewust uit het strafstelsel gelaten.
(2) Overzichtelijk met dit stelsel werd beoogd om de onderlinge vergelijkbaarheid van
straffen te bevorderen. Die vergelijkbaarheid achtte de wetgever van belang voor het
in acht nemen van een goede verhouding tussen de opgelegde straf en de ernst van het
feit. Het strafstelsel kende slechts 3 hoofdstraffen:
- Gevangenisstraf met name bedoeld voor opzettelijk begane misdrijven
- Hechtenis
- Geldboete deze is samen met de hechtenis bedoeld voor overtredingen en
culpoze misdrijven.
Naast deze hoofdstraffen kon de rechter bijkomende straffen opleggen, die het beeld
van eenvoud en onderlinge vergelijkbaarheid toch weer verstoorden. Zij konden echter
slechts in combinatie met een hoofdstraf worden opgelegd.
(3) Met een centrale rol voor de vrijheidsstraf Volgens minister Modderman ging de
discussie bij het opstellen van het wetboek niet meer over de afweging of de
tenuitvoerlegging cellulair dan wel in gemeenschap diende plaats te vinden, maar
alleen nog over de vraag wat de voorkeur verdiende: volledige cellulaire
tenuitvoerlegging of een progressief stelsel. Alleen al omdat een progressief stelsel
slechts geschikt zou zijn voor straffen van vijf jaar of meer, viel dit stelsel volgens de
regering af. Als zwaarste straf koos de wetgever voor de levenslange gevangenisstraf,
maar met bloedend hart aangezien minister Modderman meende dat deze straf in
beginsel niet deugde. Uit het oogpunt van bescherming van de samenleving kon de
straf echter nog niet worden gemist, terwijl altijd de mogelijkheid van gratie zou
blijven bestaan.
In het stelsel koos de wetgever voor de vrijheidsstraf als centrale strafsoort. De
oplegging van geldboetes bij misdrijven van ernstigere aard werd ontmoedigd door
onrealistisch hoge boetemaxima te stellen, waardoor de rechter wel moest grijpen naar
de vrijheidsstraf. Tegen de achtergrond van de cellulaire opsluiting valt een modern
element in het strafstelsel op: de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Deze had tot doel
de moeilijke overgang van de detentie naar de vrijheid voor veroordeelden tot een
enigszins langdurige gevangenisstraf te verlichten.
(4) Een nadruk op straffen en niet op maatregelen In de kern betrof het sanctiestelsel
van 1881 een strafstelsel. Als enige maatregel was de plaatsing in een
2
, krankzinnigengesticht opgenomen, die tegenwoordig onder de noemer van plaatsing in
een psychiatrisch ziekenhuis in art. 37 Sr is geregeld. Deze keuze berustte op
doelmatigheidsoverwegingen: het werd praktisch geacht de rechter de bevoegdheid te
geven de plaatsing te gelasten als hij toch over de zaak oordeelde.
(5) Een belangrijke rol voor de strafrechter, onder meer tot uitdrukking komend in
straftoemetingsvrijheid het nieuwe wetboek kende de rechter een grotere mate van
straftoemetingsvrijheid toe, al werd de rechter wel vaak tot de oplegging van een
vrijheidsstraf gedrongen. De rechter had een ruime bandbreedte door het stelsel van
bijzondere strafmaxima en een algemeen, zeer laag strafminimum, dat voor de
gevangenisstraf was gesteld op een dag.
Theoretische achtergronden
We kennen verschillende theoretische achtergronden bij de hiervoor besproken verschuiving
in het sanctiestelsel:
(Neo-)klassieke strafrechtvaardigingstheorieën
In de klassieke strafrechtvaardigingstheorieën wordt getracht een rationele grondslag te
vinden voor het straffen. Beccaria ging, in navolging op Rousseau, uit van het sociale
contract als basis voor zijn theorie van straffen. In deze theorie wordt de vrijheid van de
individuele burger tot uitgangspunt genomen. Burgers geven een deel van hun persoonlijke
vrijheid aan de gemeenschap in ruil voor bescherming door de gemeenschap tegen inbreuken
op hun rechten en vrijheden door anderen. Een middel daartoe is de straf, die daarmee in
dienst staat van het realiseren van een maximum aan geluk voor een maximaal aantal mensen.
Het doel van de bestraffing is in het bijzonder de dader te beletten zijn medeburgers door
strafbare feiten verder te benadelen en de medeburgers ervan af te schrikken hetzelfde te doen
als de dader. De klassieke theorie staat daarmee in het teken van preventie. Een dergelijke
theorie wordt ook wel een relatieve strafrechtstheorie genoemd = de grondslag van en de
rechtvaardiging voor het straffen worden gezocht in het te verwachten toekomstig effect
ervan.
Het nadeel van de straf dient in deze benadering groter te zijn dan het voordeel dat het delict
meebrengt. Deze stroming, waarvan Bentham een representant is, wordt aangeduid als de
utilistische stroming. De dreiging met en de oplegging van een straf worden in deze visie in
de eerste plaats aangewend om strafbare feiten te voorkomen. De strafbedreiging dient in de
visie van Beccaria niet hoger te zijn dan noodzakelijk uit het oogpunt van dit preventieve
doel. Daarmee fungeren de wettelijke strafdreiging en de toepassing daarvan niet alleen als
instrumenten met het oog op de veiligheid van de samenleving en haar burgers, maar ook als
een waarborg ter voorkoming van wrede, ongelijk en onvoorspelbare bestraffing.
Van oudsher is echter de absolute strafrechtstheorie dominant. Hierbij worden de grondslag
van en de rechtvaardiging voor het straffen niet zozeer gezocht in het veronderstelde
toekomstige effect daarvan, maar in het vergelden van schuld. Anders dan de relatieve
benadering, wordt er in de absolute theorie gestraft OMDAT er misdaan is. Dit wordt ook wel
de retribuvistische stroming genoemd. Straf wordt hierbij gezien als een morele of
noodzakelijke reactie op hetgeen is misdaan, los van een mogelijk toekomstig effect van de
straf.
3
, In de neoklassieke visie, waarin de strafmaat wordt bepaald aan de hand van proportionele
schuldvergelding, is sprake van een bovengrens van de straf: niet meer leed mag worden
toegevoegd dan verantwoord is in het licht van de ernst van het feit en de schuld van de dader.
De Moderne Richting
In verschillende opzichten week het gedachtegoed van de Moderne Richting radicaal af van
dat van de (neo-)klassieke theorieën:
(1) Deze theorieën stoelden niet langer op de leer van het sociale contract, maar op de
gedachte dat het noodzakelijk is de samenleving te beveiligen.
(2) De Moderne Richting verwierp de klassieke vooronderstelling dat de mens op basis
van zijn vrije wil een rationele afweging maakt om al dan niet een strafbaar feit te
begaan. In plaats daarvan werd een meer wetenschappelijke benadering voorgestaan,
waarbij disciplines als de geneeskunst, de biologie en de sociologie antwoord moesten
bieden op de vraag waarom een dader tot het begaan van een misdrijf was gekomen.
In de (neo-)klassieke straftheorieën waren de rechten van het individu jegens de staat
dominant in de gedachtevorming. De Moderne Richting benadrukte juist de bescherming van
het collectief tegen gevaarlijk geachte personen. In plaats van het vooraf zoveel mogelijk
fixeren van de sancties zou een zo doelmatig mogelijke straf moeten worden opgelegd,
waarbij de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader leiden zouden moeten
zijn. De straf is in deze visie primair een instrument van sociale controle en niet een morele
reactie op verwijtbaar begaan onterecht. De combinatie van de nadruk op de doelmatigheid
van de straffen en de wetenschappelijk georiënteerde aandacht voor de personen en
persoonlijke omstandigheden van de dader leidde ertoe dat onderscheid werd gemaakt tussen
verschillende categorieën daders. Daders werden in categorieën- ingedeeld met het oog op een
differentiatie in strafrechtelijke reactie. Eén van de grondslagen van de Moderne Richting was
het onderscheid tussen gelegenheids- en gewoontemisdadigers.
- Gelegenheidsmisdadigers: deze misdadigers zouden met name door externe
omstandigheden tot de misdaad worden gedreven. Hiervoor zou de (korte)
vrijheidsstraf juist contraproductief zijn en zou moeten worden gezocht naar
alternatieven, zoals de voorwaardelijke veroordeling.
- Gewoontemisdadigers: deze misdadigers zouden veeleer van een innerlijke drang
tot deviant gedrag worden aangezet. Onverbeterlijke gewoontemisdadigers zouden
door middel van langdurige vrijheidsbeneming onschadelijk gemaakt moeten
worden.
Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1900
De Moderne Richting is van invloed geweest op herzieningen van ons sanctiestelsel in de
eerste drie decennia van de 20e eeuw en heeft daaraan een theoretisch fundament gegeven. Er
volgde een introductie en een uitbouw van de voorwaardelijke modaliteiten, hetgeen een
andere manier van straffen betekende: van het uitoefenen van externe dwang, eerst in de vorm
van lijfstraffen later door opsluiting, naar een vorm van zelfdwang. De veroordeelde wordt
geacht zich aan bepaalde gedragsvoorschriften te houden. Leeft hij de gestelde voorwaarden
niet na, kan alsnog externe dwang worden uitgeoefend doordat de opgelegde straf alsnog
wordt ten uitvoer gelegd.
4