Week 1.2 Diagnostiek in de GGZ
Syndroom: Een groep of samenhangend geheel van symptomen in puur beschrijvende zin. Wordt
alleen vastgesteld zonder er een verklaring voor te geven.
Symptoom: een teken van ziekte. In psychiatrie: verondersteld wordt dat het een uiting, signaal of
kenmerk van een psychische stoornis of syndroom is.
Hoofdsymptomen: verwijzen met grote waarschijnlijkheid naar de specifieke stoornis
Bijsymptomen: Die het beeld van de stoornis volledig maken, maar bijkomstig zijn.
De ordening van psychiatrische stoornissen als syndromen berust op categoriale classificaties: ze
worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen of categorieën op grond van een aantal
kenmerken die aanwezig moeten zijn om van een dergelijke stoornis of syndroom te mogen spreken.
Zorgclusters
- zorgvraag zonder verontrustende psychotische symptomen of wanen
- Zorgvraag met verontrustende psychotische symptomen of wanen
- zorgvraag rondom neurocognitieve problematiek
Kritiek: niet goed wetenschappelijk onderbouwd.
theorieneutraal: de ordening van psychische stoornissen moet losstaan van de mogelijke
verklaringen
3 leidende principes in DSM-5:
1: Ontwikkelingsperspectief
Stoornissen die worden vastgesteld in kindertijd, bv neurobiologische ontwikkelingsstoornissen.
2: Mate van verwantschap
Gelijkenissen tussen symptomen en de aanleg of kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van de
stoornis
3: Graad van ernst
meer of minder omschrijvingen te gebruiken.
DSM kritiek: mag niet worden gebruikt als catalogus voor diagnose, de grenzen met normaal gedrag
worden te vaag/of ruim genomen en te veel op wat er mis is. Iemand wordt gereduceerd tot
diagnose. Mensen krijgen onterecht een etiket opgeplakt. Men gaat zich ernaar gedragen
(selffulfilling prophecy). Psychiatrische problematiek is dynamisch: kunnen individueel sterk
verschillen in kwetsbaarheid, veerkracht en mate van steun uit de omgeving. Het systeem heeft
weinig oog voor niet-stoornisgebonden verschijnselen zoals een laag zeflbeeld, perfectionisme,
verstoorde emotieregulatie en executieve functies.
Persoonlijke diagnostiek: in plaats van de vraag centraal te stellen wat deze client heeft, verschuift
de aandacht naar de vraag wat zijn zorg- of ondersteuningsbehoefte is. Cliënten bepalen mede welke
vragen zij met het diagnostisch proces beantwoord willen zien.
Diagnose: ‘door en door kennen’
Vragen door zorgverleners ipv DSM-5 stoornis indeling
1. Wat is er gebeurd met je?
Aan de hand van deze vraag kunnen cliënten aangeven wat hen is overkomen en wat de context
daarvan is.
1
,2. Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid?
Deze vraag kan verhelderen wat iemands beperkingen en mogelijkheden zijn. Wat heeft hen eerder
geholpen of juist niet?
3. Waar wil je naartoe?
In plaats van het probleem staat hier centraal wat iemand graag zou willen bereiken.
4. En wat heb je nodig?
Hierbij kan iemands eigen kracht en die van zijn directe omgeving worden aangesproken.
Drie onderzoeksmethoden in de psychiatrie: interview, lichamelijk en psychodiagnostisch onderzoek
Diagnostisch interview: gericht vraaggesprek. Clientgerichte communicatie. Vertrouwenlijk contact.
Cognitieve behoefte: weten wat er aan de hand is en wat er aan gedaan kan worden. Affectieve
behoefte: om zich gesteund, gekend en begrepen te voelen. Om hieraan te voldoen moeten
interviewers beschikken over specifieke vaardigheden.
Anamnese: gegevens verzamelen. Luisteren naar wat cliënten zeggen, en hoe ze het verwoorden.
Beoordeling psychisch functioneren: beoordelingsschalen, screeningslijsten, vragen lijsten en tests.
Week 1.3 Verklaringen en Behandelingen
Antipsychotica: blokkeren van receptor
Slaapmiddelen: werking neurotransmitter versterken
Antidepressiva: remmen van heropname.
Benzodiazepinen: slaap-en kalmeringsmiddelen (hypnotica (slaapverwekkend effect), anxiolytica
(angstoplossers) sedativa(licht verdovend, kalmerend), Bv oxazepam, diazepam
Indicaties:
- angst en onrust
- slaapstoornissen
- alcoholdetoxificatie
- kortdurend, tijdelijk! Want oorzaak wordt niet weggenomen, en verslaving
Bijwerkingen
- sufheid, slaperigheid
- concentratiestoornissen
- spierzwakte
- afhankelijkheid
- verwardheid
Tricyclische antidepressiva = antidepressiva (SSRI, MAO-remmers) bv: amitriptyline, fluoxetine,
paroxetine
Effect:
- stemmingsverbetering: vermindering van gevoelens van angst en depressie
Indicatie
- depressie en sommige angststoornisssen
Bijwerkingen
- misselijkheid, hoofdpijn, spierpijn
- sufheid
- hartgeleidingsstoornissen (suicide)
2
, - autonome zenuwstelsel
Antipsychotica = klassiek en atypisch. Bv haloperidol, clozapine, risperidon
Effect:
- psychotische verschijnselen verminderen
- hevige angst verminderen
- pijn verminderen
- bewustzijn verminderen
Indicatie:
- psychotische toestanden
Klassieke en atypische antipsychotica
Bijwerkingen
- parkinsonisme
- sufheid
- gewichtstoename
- autonome zenuwstelsel
- e.v.a.
Bijwerkingen in autonome zenuwstelsel
- droge mond (of toename speeksel)
- obstipatie
- hartfrequentie
- bloeddruk stoornissen
- belemmerde blaaslediging
- seksuele functiestoornissen
Hoofdstuk 3
Psycho-educatie: uitwisselen van informatie met cliënten en of hun directe omgeving over de aard
en behandelopties van bepaalde problematiek en hoe zij er zelf het beste mee om kunnen gaan. Het
geven van voorlichting is een belangrijk onderdeel en hoort thuis in iedere fase van begeleiding.
- Wettelijk gezien noodzakelijk om cliënten goede info te geven. (informed consent)
- Stelt cliënten beter in staat tot deelname aan besluitvorming over de inrichting van zorg,
zelfmanagement en actief mee werken aan herstel
- kan een belangrijke bijdrage leveren aan begrip en acceptatie van hun problematiek. Het wordt
cliënten en hun omgeving duidelijker wat er aan de hand kan zijn en wat dat betekent.
Theorie: een gesystematiseerd geheel van ideeën die als verklaring gelden voor een groep
verschijnselen.
Voorbeschikkende factoren: Het gaat om de vraag of het betrokken individu een zekere
‘kwetsbaarheid’ bezig om onder bepaalde voorwaarden een psychische stoornis te ontwikkelen. Kan
lichamelijk zijn (erfelijk, somatisch) of voortkomen uit de psychische structuur (temperament,
persoonlijkheid, ontwikkeling), of sociale context (leef- en werk situatie, hechting).
Uitlokkende factoren: Factoren die onmiddellijk aan het verschijnen van een psychische stoornis
voorafgaan (triggers). Worden vaak als oorzaak beschouwd, maar een dergelijke samenhang in de
tijd kan toeval zijn. Mogelijke verstorende invloed.
Bestendigende factoren: Wat zich zowel op biologisch, psychologisch en sociaal vlak verder in de tijd
3