Week 4
Les 1
De student kan de theorie van cognitieve dissonantie van Festinger
(1957) beschrijven.
De cognitieve dissonantietheorie van Festinger (1957) suggereert dat we de drang hebben om al
onze meningen en gedragingen in harmonie te houden en dissonantie te vermijden. Met andere
woorden wil je cognitief consistent zijn.
Soms leiden mensen hun attitude af uit hun eigen gedrag, met name wanneer de signalen die ze van
binnenuit krijgen over hun attitude zwak zijn. De attitude moet dan voor een deel nog worden
gevormd. Is de attitude al gevormd en veel duidelijker en toegankelijker, dan is het mogelijk dat die
veranderd onder invloed van eigen gedrag (cognitieve dissonantie).
Bij cognitieve dissonantie zijn je opvattingen tegenstrijdig met je gedrag. Dit veroorzaakt een gevoel
van dissonantie. Je kunt dit vervelende gevoel op verschillende manieren reduceren. Je kunt een van
de twee dissonant elementen aanpassen, zodat deze minder dissonant wordt.
Je kan zowel je gedachten aanpassen als je gedrag.
Het eigen gedrag aanpassen is vaak niet aantrekkelijk, mensen hebben namelijk een weerstand tegen
gedragsverandering en soms is het ook niet mogelijk, als je het gedrag al hebt vertoond en niet meer
ongedaan kunt maken.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de dissonantie te reduceren:
1. Bagatelliseren
Een mogelijkheid is tegen jezelf zeggen dat je geen keuze hebt. En dit geval hoeft je attitude niet te
veranderen: je schrijft het gedrag toe aan een oorzaak buiten jezelf. Het gaat erom dat je het idee
hebt dat je geen keus hebt voor je gedrag.
bijvoorbeeld: in het geval van groepsdruk kan dit een grote rol spelen: de groep moedigt je aan
om een trekje van de sigaret te nemen, eigenlijk wil je niet, maar je hebt geen keus – ze houden niet
op totdat je een trekje hebt genomen. Op deze manier hoef je jezelf niet te verantwoorden: jij werd
immers gedwongen.
2. Extra positieve of negatieve elementen verzamelen.
Mensen kunnen extra cognities verzamelen die één van beide elementen versterken, waardoor de
balans meer naar die kant doorslaat. Het effect daarvan is dat het totale ervaren cognitieve
dissonantie vermindert. Dit kan leiden tot een meer positieve attitude.
Een andere mogelijkheid is het toevoegen van cognities die één van beide elementen verzwakken:
ook in dit geval slaat de balans door naar één kant. Hiermee kunnen mensen de eventuele
dissonantie over de keuze wegwerken.
Door op zoek te gaan naar informatie die past bij je gedrag, laat je je attitude doorslaan naar ‘de
goede kant’ – oftewel: je zorgt er onbewust voor dat je attitude meer en meer overeenkomt met je
gedrag. Bij roken kun je bijvoorbeeld een voorbeeld aanhalen als “Mijn tante rookte haar hele leven
en is 96 geworden. Het zal wel meevallen met de risico’s”. Dit kan ervoor zorgen dat de attitude
positief uitslaat. Echter kan er ook een voorbeeld zijn van iemand die rookte en al vroeg overleed. Dit
zal de balans eerder negatief doen omslaan. Welke informatie ook verzameld wordt, vaak gaat dit
onbewust en selectief. Hierdoor past de attitude dus uiteindelijk bij het vertoonde gedrag.
3. Relativeren en trivialiseren
Cognitieve dissonantie is sterker, en dus onaangenamer, naarmate de attitude en het gedrag
BOK Samenvatting 2023 – Mens en omgeving
,belangrijker zijn. Je kunt het dissonantie dus afzwakken door te besluiten dat het er eigenlijk niet
zoveel toe doet, dat wil zeggen, het probleem trivialiseren. Je verandert hiermee de attitude niet,
maar wel het belang dat je eraan hecht.
Je kunt ook het belang van je eigen gedrag trivialiseren. Dan verandert er niets aan je attitude.
Hierbij zet je je gedrag in een bredere context. Je besluit eigenlijk dat jouw gedrag er niet zo toe
doet. Je eet bijvoorbeeld gezond en je sport regelmatig, wat maakt dat sigaretje dan uit? Je
compenseert het als het ware. Met betrekking tot wereldleed kun je denken: die ene euro van mij
doet er toch niet toe, waarom zou ik wat geven? Op deze manier hoef je het gedrag niet uit te
voeren, want je attitude is negatief ten opzichte van het onderwerp.
De student kan de verschillende componenten van een attitude
herkennen aan de hand van het drie-componentenmodel.
Mensen hebben meningen en voorkeuren over van alles en nog wat. De meningen en voorkeuren
van mensen worden aangeduid met de term attitudes. Attitudes zijn evaluaties: beoordelingen in
term van goed, positief, benaderbaar, of juist slecht, negatief, te vermijden.
We gebruiken onze attitudes onder andere om snel te kunnen oordelen en reageren. Attitudes
maken het mogelijk om zonder veel cognitieve inspanning stimuli uit de wereld om ons heen te
beoordelen. Dat betekent dat ze complexe beslissingsprocessen kunnen vereenvoudigen. De
keerzijde ervan is dat we niet zo openstaan voor informatie die onze attitudes tegenspreekt.
We betalen dus de tijdwinst en besparing van cognitieve capaciteit met een verlies aan flexibiliteit
en openheid.
Attitudes hebben een cognitieve en een affectieve component.
- Cognities (ook wel beliefs of opvatting genoemd als het om attitudes gaat) betreffen de kenmerken
die we toeschrijven aan een object of aan een gedrag.
wat je weet, opvattingen
Zoals, dit boek is moeilijk of gemakkelijk (object) of Het lezen van dit boek gaat mij veel tijd
kosten (gedrag).
- De affectieve component duidt op de gevoelens ten opzichte van een object of gedrag.
wat je vindt
Zoals, ik vind dit boek saai of dit boek gaat over mijn favoriete vak
Affectieve en cognitieve component zijn vaak gerelateerd en beïnvloeden elkaar, maar is er niet altijd
en niet noodzakelijk overeenstemming tussen gevoelens en opvattingen. Soms hebben attitudes een
sterke cognitieve basis of een overwegend affectieve basis.
Er zijn individuele verschillen in de mate waarin mensen hun attitudes vooral baseren op cognities of
op gevoelens.
Pogingen om attitudes te beïnvloeden zijn effectiever wanneer ze goed aansluiten bij de basis van de
attitude.
Sterkte van attitude: Hoe sterker een attitude hoe:
- Belang - Stabieler over verschillende
- Toegankelijkheid situaties
- Extremiteit - Minder vatbaar voor
- Intensiteit verandering
- Betere voorspellers van
gedrag
BOK Samenvatting 2023 – Mens en omgeving
, - Kennisbasis
- Lage ambivalentie
De student kan de theorie van gepland gedrag beschrijven.
De theorie van gepland gedrag gaat over gedrag waarover nagedacht wordt. Het model gaat ervan
uit dat de beste voorspeller van gedrag is wat mensen van plan zijn, dus welke intentie ze hebben.
Niet alle plannen worden uitgevoerd, maar in het algemeen zijn intenties goede voorspellers van
gedrag.
Naarmate er minder tijd tussen de intentie en de gedragsmogelijkheid zit en er minder obstakels
zijn die het gedrag belemmeren, zal de intentie het gedrag beter voorspellen.
Als je bijvoorbeeld van plan bent om te gaan sporten (intentie), is er een grote kans dat dit ook zal
gebeuren, als het om een plan gaat voor de nabije toekomst (tijd) en als er geen hindernissen
opduiken (obstakels).
De intentie wordt bepaald door de attitude, door de sociale norm en de ervaren gedragscontrole.
1. De attitude tegenover het gedrag.
In de theorie van gepland gedrag gaat het om de attitude tegenover het gedrag, niet het attitude
tegenover het object in het algemeen. Als we bijvoorbeeld een relatie willen vaststellen tussen
attitude en sporten, moeten we niet weten wat de attitude is tegenover sport in het algemeen, maar
tegenover zelf sporten.
Die attitude is het eindproduct van een afweging van consequenties (voor- en nadelen) van het
gedrag. Elk voor en nadeel wordt gekenmerkt door aan de ene kant de waargenomen kans dat het
zich voordoet, en aan de andere kant de waarde (evaluatie) ervan.
2. Sociale norm
De stimulerende of remmende werking van de sociale omgeving. In welke mate lijken mensen in je
omgeving ervoor of ertegen dat je het gedrag vertoond.
De sociale norm is de optelsom van de standpunten van mensen in je omgeving, gewogen voor
hoe belangrijk hun standpunt voor jou is, hoe graag je er rekening mee wilt houden.
3. Waargenomen gedragscontrole
De mate waarin de persoon denkt daadwerkelijk in staat te zijn het gedrag te vertonen.
Zoals, ze willen graag stoppen, en hun omgeving wil dat ook (sociale norm), maar ze denken dat ze
dit gewoon niet kunnen. Als je denkt dat je niet kunt stoppen en daar geen controle over hebt, dan
zal je het ook niet doen.
BOK Samenvatting 2023 – Mens en omgeving
, Het model van gepland gedrag bepaald gedrag door de intentie: de
intentie op haar beurt wordt bepaald door de attitude, de sociale
norm en de ervaren gedragscontrole. De laatste factor heeft ook
een rechtstreeks effect op het gedrag
Samenvattend:
Je hebt een bepaalde:
- Intentie (ik ga morgen sporten)
Gedrag komt voort uit:
Attitudes (hoe je zelf tegenover iets staat)
Subjectieve norm (wat de rest van jou omgeving er van denkt)
Percieved behavioral control (de mate waarin je denkt dat je iets kan)
En vanuit hier ontstaat het werkelijke gedrag (bewust geredeneerd gedrag).
De student kan onderdelen van het Elaboration Likelihood Model
(ELM) herkennen in een korte casus.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee denk-
systemen:
- Het trage systeem (systeem 1), dat kan redeneren,
analyseren en reduceren
- Het snelle systeem (systeem 2), dat vuistregels
(heuristieken) en shortcuts gebruikt.
Dit onderscheid wordt ook gemaakt in een belang-
rijke theorie over attitude-verandering, het
Elaboration Likelihood Model. Elaboration (elaboratie)
betekent: uitvoerig overdenken en in verband
brengen met bestaande kennis en opvattingen;
likelihood betekent waarschijnlijkheid. Het model
beschrijft wanneer een overredende boodschap
uitvoerig wordt overdacht en mensen zich meer laten
overtuigen door bijvoorbeeld de kracht van de
argumenten, en wanneer oppervlakkige kenmerken,
zoals hoelang de boodschap is en wie hem brengt,
belangrijker zijn om mensen te overtuigen.
Het ELM gaat ervan uit dat er twee manieren zijn
waarop ontvangers met informatie omgaan.
De centrale route van attitudeverandering: soms zijn mensen bereid om een boodschap grondig te
verwerken en op een systematische manier na te denken over de argumenten. Hierbij vergelijk je de
inhoud van de boodschap met al aanwezige kennis, je evalueert de kracht van de argumenten, en
beoordeelt of ze logisch en aansprekend zijn, kortom, je denkt grondig na over de boodschap. Je
attitude wordt niet beïnvloed door zwakke argumenten: argumenten die onlogisch zijn, gebaseerd op
drogredeneringen of op anekdotes. Je zult in dat geval wel worden overtuigd door sterke
argumenten: argumenten die je nog niet kende en die logisch en relevant zijn. In dat geval zal de
boodschap je overtuigen en je attitude veranderen in de richting van de boodschap.
BOK Samenvatting 2023 – Mens en omgeving