Hoofdstuk 1: wat is geschiedfilosofie?
1.1: Josef Knecht
• Belangrijke vragen in de geschiedfilosofie:
o Wat is de zin van de geschiedenis?
o Wat is de zin van geschiedenis bedrijven?
o Hoe spreek je over het verleden, en wat zegt dat over jou?
• Historici en hun methoden zijn niet onfeilbaar: het verleden is complex, soms
onbegrijpelijk, en alle gebeurtenissen zijn uniek
• Geschiedfilosofie heeft betrekking “op iedereen die zich door het verleden voelt
aangetrokken, bedrogen, gestempeld of verstoten” (p. 16)
1.2: Substantiële en analytische geschiedfilosofie
• Historia res gestae: de loop der dingen, de historische werkelijkheid →
substantiële (‘speculatieve’) geschiedfilosofie
o Men probeert een doel of eindbestemming van de mensheid te bepalen in de
geschiedenis, aan de hand van wetmatigheden die ze menen te zien en
patronen die ze ontdekken
o Onderzoekt de drijvende krachten achter het historisch proces
▪ Deze term veronderstelt al dat de historische werkelijkheid een proces
is en dat er samenhang is tussen gebeurtenissen
o Bijvoorbeeld Hegel: hij ziet de geschiedenis als een evolutionair proces waar
de scheiding tussen subject (mens) en object (wereld) wordt opgeheven →
einddoel: volmaakte zelfkennis
o Bijvoorbeeld Augustinus: hij ziet 6 fasen in de geschiedenis; de 6e fase begint
met de dood van Jezus, waarna er volgens hem weinig meer zou veranderen,
totdat Jezus terugkeert → eeuwige rust
• Historia rerum gestarum: de verhalen die mensen over de loop der dingen
vertellen, historisch denken → analytische (‘kritische’) geschiedfilosofie
o Reflectie op het historisch denken
o Richt zich op begripsverheldering (wat zijn oorzaken en verklaringen?) en
relaties die mensen met het verleden kunnen onderhouden en de
verhoudingen tussen deze relaties
o Bijvoorbeeld Heinrich Rickert: stelt dat historici zich onderscheiden van
natuurwetenschappen door een individualiserende methode: zij onderzoeken
het unieke van een bep. gebeurtenis/ontwikkeling
o Bijvoorbeeld Jörn Rüsen: onderscheidt 5 dimensies in historisch denken:
▪ Semantisch: het definiëren van begrippen (bijv. ‘verleden’
‘geschiedenis’)
▪ Cognitief: kennis verwerven over het verleden
▪ Esthetisch: kennis vastleggen en overdragen, bijv. in verhaalvorm
▪ Retorisch: de behoefte om lessen te trekken uit het geschiedverhalen
▪ Politiek: de geschiedenis wordt op een bepaalde manier geframed om
een politiek standpunt te ondersteunen
1.3: Een moeizame geschiedenis
• Pas in de 19e eeuw gaan historici serieus analytische geschiedfilosofie bedrijven, want:
o Geschiedenis wordt dan belangrijker; mensen gaan op zoek naar hun wortels
o De natuurwetenschappen komen op en historici worden onzeker en gaan zich
afvragen hoe zij en hun methoden zich hiertoe verhouden
• Ook substantiële geschiedfilosofie wordt belangrijker; historici gaan mee in de trends
van het evolutiedenken en het vooruitgangsgeloof, die populair waren in andere
vakgebieden
, ! toch was hier kritiek op; het zou onwetenschappelijk zijn
• Desondanks blijft substantiële geschiedfilosofie populair: onzekerheid over de
toekomst van de westerse beschaving na WOI & WOII → nadenken over de ‘zin’ van
de geschiedenis
• Kritiek:
o Isaiah Berlin: niets is onvermijdelijk, mensen zijn vrij om hun eigen keuzes te
maken
o Karl Popper: brengt substantiële geschiedfilosofie in verband met totalitaire
regimes
o Theorieën over de zin & richting van de geschiedenis zijn niet te testen →
onwetenschappelijk
• Kritiek op deze kritiek:
o Analytische & substantiële geschiedfilosofie staan niet los van elkaar
o Veel historici hebben (mede door hun standplaatsgebondenheid) toch
onderliggende overtuigingen over de zin, het doel en de patronen in de
geschiedenis
o Hoe iemand termen als ‘feit’ en ‘verklaring’ interpreteert zegt ook al iets over
hoe hij de historische werkelijkheid ziet en de rol van de mens hierin
1.4: Een tweeledige traditie
3 redenen waarom analytische en substantiële geschiedfilosofie niet van elkaar te scheiden
zijn:
• Je kunt niet denken over de historia rerum gestarum (historisch denken) zonder ook
op de historia res gestae te reflecteren (historische werkelijkheid); de historische
werkelijkheid is immers het object van het historisch denken, en dit bepaalt mede de
aard van dit denken. Historici hebben altijd bepaalde opvattingen over het verleden
die hun denken hierover bepalen
• Het historisch denken maakt onderdeel uit van de historische werkelijkheid; ook in
het verleden dachten mensen namelijk na over de aard van het verleden en de
gebeurtenissen en personen hierin
• Veel geschiedfilosofen doen dus aan allebei; ze hebben een bepaalde visie op de
geschiedenis, en hun analytische inzichten reflecteren deze visie
→ “Vragen naar hoe mensen denken over geschiedenis zijn nauw verknoopt met vragen
naar wat geschiedenis eigenlijk is” (p. 28) → geschiedfilosofie als één traditie met
meerdere takken
1.5: Theorie, methodologie en historiografie
• Geschiedtheorie:
o Ander woord voor analytische geschiedfilosofie
o Het is een meer omvattende term dan ‘filosofie’
• Toch kiest dit boek voor ‘filosofie’:
o Deze term wordt ook internationaal veel gebruikt
o Dit boek richt zich meer op de filosofie, op ‘denken over denken’
o Dit boek wil niet alleen gaan over analytische geschiedfilosofie
• Methodologie:
o Gaat over interne en externe bronnenkritiek
o Gaat over welke vaardigheden essentieel zijn voor een historicus
o Gaat over hoe je onderzoek moet doen
o Geschiedfilosofie wil niet voorschrijven hoe je onderzoek moet doen of
historisch zou moeten denken, maar wil analyseren wat historisch denken is
(of zou kunnen zijn
• Historiografie:
o Gaat ook over wat historisch denken is
, o Hierin is steeds meer aandacht voor niet-westerse perspectieven en niet-
historici die historisch denken
o Bestudeert hoe historisch denken zich in een bepaalde tijd ontwikkelde en hoe
het zich verhield tot die tijd; geschiedfilosofie bestudeert wat historisch
denken is en richt zich dus minder op de historische context
o In de praktijk vertonen geschiedfilosofie en historiografie veel overlap
Hoofdstuk 2: Wat is het verleden?
2.1: De middeleeuwse kruiskerk
• Historische sensatie:
o Een gevoel van onmiddellijk contact met het verleden, dat je overvalt
o Is soms moeilijk te onderscheiden van historisch voorstellingsvermogen
o Biedt geen historische kennis; kan wel fascinatie & liefde voor historisch
onderzoek teweegbrengen
• Dit roept de vraag op: wat is het verleden?
2.2: Het chronologische verleden
• Wat het verleden (en het heden, en de toekomst) is, wordt gedefinieerd a.d.h.v. tijd,
a.d.h.v. klokken en kalenders → het verleden bestaat uit gebeurtenissen die hebben
plaatsgevonden in de historische werkelijkheid
o Instanteneous present: alle gebeurtenissen/ontwikkelingen die aan het nu
vooraf gingen, behoren tot het verleden; het heden is alleen het huidige
moment
o Extended presence: het heden is breder dan het huidige moment, het is
‘onze tijd’; maar wat dit dan is, is voor iedereen anders
• In dit kader hanteren veel historici een ‘twenty-year rule’; historici bestuderen alles
van meer dan 20 jaar geleden; toch zijn er ook andere breekpunten denkbaar
• Historici willen namelijk enige afstand tot het verleden bewaren om meer inzicht te
krijgen in oorzaken, gevolgen en invloeden en de gebeurtenissen beter in context te
kunnen plaatsen
o Historische afstand hoeft niet te gaan over chronologische afstand, maar kan
bijvoorbeeld ook affectief zijn (hoe betrokken ben je bij een historisch thema?)
• De andere definities van verleden zijn interpretaties van het chronologische verleden
2.3: Het voltooide verleden
• Het verleden is datgene wat ‘klaar’ of ‘afgelopen’ is; men gaat uit van meerdere
perioden in de geschiedenis die elk gekenmerkt worden door hun eigen tendensen en
ideeën (de ‘Zeitgeist’) → de geschiedenis zou een opeenvolging van tijdperken zijn
• Telkens als een nieuw idee zich aandient, gaat het oude idee tot het verleden behoren
• Kritiek: samenlevingen zijn complex en kunnen niet gevangen worden in één idee;
meerdere ideeën kunnen naast elkaar bestaan, en oude ideeën verdwijnen nooit
helemaal → nieuwe visie:
• Het verleden als opeenstapeling van lagen die afzonderlijk van elkaar bewegen, maar
elkaar wel beïnvloeden
• Braudel maakt onderscheid tussen lange, middellange- en kortetermijnprocessen; er
kunnen bijv. politieke veranderingen plaatsvinden, maar de economische structuur
blijft hetzelfde
2.4: het vreemde verleden
• Het verleden onderscheidt zich van het heden doordat het anders is; er zijn 2 visies op
het vreemde verleden: