Ruud abma – over de grenzen - samenvatting
,Hoofdstuk 1 – Waarom dit boek?
1.1 Wat zijn de sociale wetenschappen?
Deze vraag omvat verschillende vakgebieden. Het is echter meer een interpretatie van welke
disciplines zichzelf tot de sociale wetenschappen toerekenen. In Nederland behoort de psychologie
tot de sociale wetenschappen, terwijl dit in een hoop andere landen niet zo wordt geaccepteerd.
Veelal wordt de sociale wetenschappen gezien als een combinatie van sociologie en psychologie,
maar het kan ook pedagogiek, culturele antropologie, onderwijskunde en politicologie omvatten.
Waarom wordt bijvoorbeeld de geschiedenis hier niet bij? Hier dringt een historisch antwoord op: in
de 19e eeuw zochten Sociaal wetenschappers naar nieuwe manieren om mens en maatschappij te
bestuderen en lieten zich daarbij vooral inspireren door de werkwijze van de
natuurwetenschappen: kwantificering van gegevens, bij voorkeur verworven
in experimenteel onderzoek. Historici bezagen dergelijke procedures echter met argwaan en vonden
dat het niet de juiste manier was om onderzoek te doen. Psychologen maakten daar wel gebruik van,
waardoor psychologie wel werd gerekend tot de sociale wetenschappen en geschiedenis niet.
Dit boek poogt de plaats van de sociale wetenschappen te bepalen ten opzichte van de academische
wereld, maatschappij en praktijk. De sociale wetenschappen zijn academisch en maatschappelijk
respectabel, maar er wordt getwijfeld aan hun maatschappelijk nut. De reden van het schrijven van
dit boek is gelegen in het academisch onderwijs. Sinds 1985 is algemene sociale wetenschappen een
interdisciplinaire studie. Vanaf het begin is interdisciplinariteit de basis van deze studie. Echter leidt
dit tot externe en interne vragen, zoals: Wat is interdisciplinariteit en hoe verhoudt dit zich tot de
kennis van deze discipline? Deze vraagstukken zijn zowel voor professionals als voor studenten van
belang.
Sociologie, psychologie en pedagogiek zijn de disciplines die zichzelf tot de sociale wetenschappen
beschouwen of die daar volgens een academische bepaling bijhoren. Deze bepaling is juist, maar ook
onvoldoende. Psychologie hoort in Nederland bij de sociale wetenschappen, maar in andere landen
weer niet. En waarom is geschiedwetenschap niet opgenomen in de sociale wetenschappen? Dit is
historisch uit te leggen. In de 19e eeuw was de geschiedwetenschap het middelpunt van de
geesteswetenschappen. De sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen waren toentertijd
concurrenten. De sociale wetenschappen lieten zich inspireren door de manier van werken van de
natuurwetenschappen, namelijk het experimenteel onderzoek en het kwantificeren van gegevens.
De geschiedwetenschap stond daar ver vanaf, en daarom behoort de geschiedwetenschap niet tot de
sociale wetenschappen.
In dit boek gaat het vooral om grensoverschrijdingen bij de sociale wetenschappen. Een voorbeeld
van zo'n grens is die tussen maatschappij en individu, tussen sociale en psychologische processen.
Grenzen zijn moeilijk te stellen. Ook andere grenzen, zoals grenzen aan de buitenkant, zijn moeilijk te
definiëren.
1.2 Twee culturen – of drie?
De scheiding tussen natuurwetenschappen/bèta en geesteswetenschappen/alfa komt door de
verschillen in objecten en de diverse methodologieën. Er ontstaat een tweedeling: de experimentele
,methodiek van de natuurwetenschappen tegenover de interpreterende stijl van werken van de
geesteswetenschappen, ook wel technologen tegenover intellectuelen. De vraag is of de sociale
wetenschappen een eigen discipline moeten vormen binnen de wetenschap. Het object van de
sociale wetenschappen is de interactie tussen mens en maatschappij, deze komt deels overeen met
het object van de geesteswetenschappen 'de verzelfstandigde producten van de menselijke geest'.
Een verschil tussen deze wetenschappen is dat de sociale wetenschappen een groter accent leggen
op systematische generaliserende theorievorming en de empirische toetsing daarvan. De sociale
wetenschappen komen met hun methodologieën het meest overeen met de natuurwetenschappen.
Er heerst dus een strijd tussen de Amerikaanse harde kwantitatieve benadering en de Europese
zachte kwalitatieve benadering. Deze conflicterende groepen beperken zich meestal tot één bepaald
argument. Volgens de ‘harde’ stroming gaat de Europese benadering over de mens, maar is dit geen
wetenschappelijke benadering. De ‘zachte’ stroming is van mening dat de Amerikaanse
gedragswetenschappers wel wetenschap verrichten, maar geen psychologie. De harde sociale
wetenschappers vinden dus dat de softe sociale wetenschappers niet genoeg wetenschappelijk
geschoold zijn.
De softe sociale wetenschappers vinden dat mens en maatschappij niet goed te bestuderen valt met
methoden die voor dode materie is bedoeld. Er zijn dus duidelijk twee opvattingen. Is er een derde
opvatting mogelijk, of is deze tweedeling juist kenmerkend voor de sociale wetenschappen? Later
zullen we zien met het werk van Kagan dat er wel een derde cultuur mogelijk is, genaamd de sociale
wetenschappen. Verschillende factoren hebben dit mogelijk gemaakt. Ten eerste door de snelle
studentenaanwas na de Tweede Wereldoorlog. De populariteit van de sociale wetenschappen
groeide nog harder. Deze massaliteit maakte een toename van wetenschappelijke staf en
specialismen mogelijk. Tegelijkertijd waren de maatschappelijke verwachtingen hooggespannen: als
de samenleving ‘maakbaar’ was, zouden juist de sociale wetenschappen een stevige basis moeten
kunnen leggen voor maatschappelijke vooruitgang en ook de vergroting van het welzijn droeg bij aan
een toenemende opkomst van de sociaal wetenschappen.
1.3 Wetenschap en maatschappij
De sociale wetenschappen hebben hun eigen plek gekregen in de wetenschap. Naast alfa en bèta
kennen we in Nederland ook de gammawetenschappen. De populariteit van de sociale
wetenschappen groeit snel. Dit maakt het mogelijk om meer specialismen binnen de wetenschap te
verkrijgen, maar de spanning tussen wetenschappelijke en maatschappelijke streven wordt hierdoor
ook vergroot. Het wetenschappelijke streven is nog in volle gang, de sociale wetenschappen zijn
immers nog relatief jong, maar de maatschappelijk verwachtingen zijn tegelijkertijd erg hoog.
Sommige alfa- en bètavakken hebben deze spanning ook, maar bij de sociale wetenschappen is deze
spanning nijpender. Dit komt doordat sociaal wetenschappers meer moeten rivaliseren met het
alledaagse denken over mens en maatschappij. In hun doen en laten hanteren gewone burgers
immers voortdurend allerlei ‘theorieën’ over zichzelf en hun medemensen. Die common sense
theorieën komen tot stand via opvoeding, overlevering en ervaring, maar ze zijn slecht voor een klein
deel gebaseerd op sociaalwetenschappelijk onderzoek. Sociaal wetenschappers staan dus meer dan
alfa’s en bèta’s voor de taak het publiek te overtuigen van de meerwaarde van de door hen
verworven kennis. Dit is een paradox, want aan de ene kant willen ze dat hun kennis mensen bindt,
,want hun kennis is voor de mensen relevant. Aan de andere kant scheidt het de mensen ook, want
de sociale wetenschappers vinden hun kennis beter dan die van de heersende opinie.
1.4 Wat is wetenschap?
Het is moeilijk om een definitie van wetenschap te geven, want een natuurkundige heeft andere
criteria dan een letterkundige. Human sciences is een term die niet gebruikelijk is, sciences refereert
namelijk naar experimentele natuurwetenschappen en human naar humanities. Psychologen
noemen hun vakgebied liever behavioral sciences, gedrag is namelijk waarneembaar en meetbaar.
Wetenschap is zowel een proces, de inspanning die moet worden verricht om de werkelijkheid te
leren kennen, als een product, verzamelde kennis. De auteur vat in twee punten samen wat hij onder
wetenschap verstaat. Ten eerste verstaat hij onder wetenschap alle handelingen waarin een
representatief beeld van de wereld om ons heen wordt gevormd. Ten tweede is wetenschap een
verzameling van praktijken die in instituties zijn vastgelegd, de instituties beheersen de kwaliteit.
Uitkomsten van onderzoeken zijn nooit bindend, nieuwe uitkomsten, interpretaties en inzichten
kunnen altijd ontstaan.
Zoals aangegeven , is het lastig een antwoord te geven op de vraag wat wetenschap is die iedereen
tevredenstelt. Dit komt doordat criteria voor wat wetenschappelijk genoemd mag worden,
verschillen tussen wetenschapsgebieden. De methodologische scheidslijnen kunnen zelfs dwars door
disciplines heen lopen. Eerder dan op grond hiervan tot relativisme te besluiten, is het zaak de
keuzes te wegen en de argumenten in context te plaatsen. Voor nu beperkt Abma zich tot een
algemene beschrijving: wetenschap is zowel een product (de verzamelde kennis) als een proces, zoals
net aangegeven. De volgende quote van Thomas Haskell gaat hier verder op in: “The test of success
in scholarly inquiry is not immunity to criticism, not popularity [...], nor even longevity, as such, but
fruitfulness in provoking critical responses.” Wetenschap wordt in dit opzicht beschouwt als
een proces: “De test van succes in wetenschappelijk onderzoek is niet het immuun zijn voor kritiek,
niet populariteit, noch zelfs de levensduur, maar de vruchtbaarheid in het uitdagen van kritische
reacties”. Goed wetenschappelijk onderzoek daagt uit tot kritische reacties.
In een vooruitblik beschrijft Ruud Abma de drie grote lijnen die in dit boek aan bod zullen komen:
- De kloof tussen de zelfdefinities van de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen.
- De relatie tussen wetenschap en praktijk.
- Interdisciplinariteit in de sociale wetenschappen.
,Hoofdstuk 2 – Disciplines
2.1 Discipline als ordeningsvorm
Het woord disciplines kent twee betekenissen. Enerzijds kan het gezien worden als een leereenheid;
specifieke tak van de wetenschap en anderzijds als de uitoefening van controle over een groep. De
eerste vorm is vooral terug te zien in het onderwijssysteem waar beroepsgerichte
onderwijseenheden ontstonden. Het karakter – specifiek op de universiteit – veranderde in de
moderne tijd van een relatief flexibele genres naar georganiseerde disciplines.
De titel van het boek verraad dat wetenschap in zijn totaliteit een overschrijdend en interdisciplinair
karakter heeft. Om over de grenzen van een discipline te gaan, is het relevant om te kijken hoe een
discipline wordt afgebakend. Binnen een bepaalde discipline is vaak sprake van meerdere sub
disciplines en specialisme. Hoe komen deze tot stand? Er zijn hiervoor drie pijlers aangewezen. In de
eerste plaats moet er sprake zijn van een zekere algemeenheid. Dit houdt in dat een discipline
bekendheid heeft bij een groot publiek en over een academische opleiding beschikt. Daarom kan
bijvoorbeeld de psychoanalyse niet erkend worden als een discipline; het beschikt niet over een
eigen academische erkenning in het onderwijs. De derde pijler naast onderzoek en onderwijs is de
professionele status. Het gaat hierbij vooral om de beroepsuitoefening; een eigen praktijk of
vakgebied.
Er zijn ook drie niveaus: de wetenschappelijke hoofdrichting, de discipline en de sub
disciplines/specialisaties. Onder de hoofdrichting worden de stromingen van alfa, bèta en gamma
verstaan. Een discipline is het vakgebied met een eigen onderwijsopleiding en internationale
erkenning. De sub disciplines zijn stromingen daar binnen. Een voorbeeld: Gamma > psychologie >
frenologie. Dit betekent dat de discipline zelf (psychologie in het voorbeeld) een middenniveau
vormt.
2.2 De ontwikkeling van disciplines
Disciplines zijn geen natuurverschijnselen, omdat de manier waarop bepaalde interesses juist wel of
juist niet behoren tot een bepaald vakgebied niet door de natuur (automatisch), maar door menselijk
handelen tot stand is gekomen. Een betere typering voor disciplines is dan ook een historisch
product. Door de geschiedenis heen hebben wetenschappers, behorend tot een bepaald vakgebied,
in overleg met andere wetenschappers bepaalde onderwerpen zich toegeëigend. De wereld is
voortdurend in beweging, en zo blijven disciplines zich ook vernieuwen en zal hun invullen
veranderen. Ze zijn dus het product van de geschiedenis, omdat ze zich aanpassen aan
veranderingen in de samenleving/wetenschap.
Disciplines kunnen op verschillende manieren tot stand komen. Dit kan heel toevallig ontstaan
doordat een probleem op een nieuwe manier wordt onderzocht. Deze wetenschappers zijn er niet
op uit een nieuwe discipline te creëren, dus dat gebeurt per toeval. Als deze nieuwe manier succes
heeft, zien we het groeien en dit leidt ook tot botsende ideeën met andere disciplines. Dit kan
opgelost worden door sub disciplines te maken en aan te geven dat ze elkaar aanvullen. Ook
departementen helpen door middel van bestuurlijke overwegingen om een discipline af te bakenen.
Vaak door een kader voor wetenschappelijk onderwijs te bieden. Ten slotte dragen ook organisaties
en tijdschriften bij een het creëren van een disciplinaire identiteit.
,2.3 De dubbele legitimering
Er is sprake van een dubbele legitimering bij nieuwe disciplines. Binnen de wetenschap en ten
opzichte van de maatschappij moet verantwoord worden waarom het een discipline genoemd mag
worden. Op wetenschappelijk gebied moet het erkenning krijgen en middelen voor onderzoek
verwerven. Dit gaat op twee manieren in zijn werk: demarcatie en alliantie. Onder demarcatie wordt
een scheidingslijn of een afbakening verstaan; er worden grenzen getrokken tussen disciplines. Door
bijvoorbeeld wetenschappelijk te zijn, heeft een discipline bepaalde rechten en zal het er alles aan
doen om te zorgen dat buitenstaanders niet zomaar gebruik maken van de disciplinenaam. Het is
hierdoor ook een sociale grens. Wetenschappers die bij een wetenschappelijke discipline horen,
hebben andere of meer rechten.
Tegelijkertijd moeten wetenschappers bindingen aangaan zowel binnen als buiten de wetenschap.
Zo’n samenwerking wordt een alliantie genoemd. Dit kan ook voorkomen door bijvoorbeeld een
boundary object, zoals technieken, apparaten en diensten. Deze hebben hun eigen functie voor een
bepaalde discipline, maar ze zijn ook multifunctioneel, wat zorgt voor een verbinding tussen
verschillende disciplines. Een andere manier om vakgebieden met elkaar te verbinden zijn boundary
concepts. Een voorbeeld daarvan is intelligentie. Een boundary concept moet bruikbaar zijn voor
onderzoekers, practici en afnemers. En ze moeten publieke acceptatie verwerven, anders is er
niemand om zich te laten testen. Deze twee dingen zorgen ervoor dat disciplines of vakgebieden met
elkaar in contact worden gebracht. (Let op: er kan hier een sterke link worden getrokken met de
artikelen van Steinmetz & Good).
Zowel demarcatie als allianties zijn noodzakelijk voor een levensvatbare discipline. Demarcatie is
nodig om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen wat wel en niet onder wetenschap mag
vallen; de opvattingen van leken en journalisten worden hierbij afgedaan als volkswijsheden.
Hiermee wordt voorkomen dat buitenstaanders misbruik maken van de disciplinenaam en wordt de
demarcatie een sociale grens: alleen de wetenschappers krijgen toegang. Hierdoor is er sprake van
boundary work; wetenschappers zijn voortdurend bezig met het bewaken van de grenzen van de
discipline. Wetenschappers moeten echter ook bindingen aangaan, allianties sluiten, voor het
verwerven van legitimatie: ze moeten verschillende soorten specialisten en functionarissen binnen
het vakgebied met elkaar verbinden. Dit levert een paradox op: disciplines willen zich afbakenen,
maar moeten ook alliantie aangaan. Het kan gezien worden als een schiereiland. Het is wel
betrokken bij een land, maar staat ook op zichzelf (het zit nergens direct aan vast).
2.4 De functies van disciplines
Disciplines hebben een wetenschappelijke functie en een sociale functie. De wetenschappelijke
functies van disciplines zijn het genereren, bewaren en overdragen van kennis. Genereren is tijd,
geld en ruimte vrijmaken voor onderzoek. Bewaren is het opslaan van kennis in o.a. artikelen,
boeken en bibliotheken. Het overdragen van kennis vindt plaats door universitaire opleidingen en
leerboeken. De sociale functie duidt op het genereren van een gevoel van identiteit en persoonlijke
betrokkenheid bij een discipline. Wetenschappers in opleiding leren denken naar hun discipline. Je
hebt je te onderwerpen aan de regels van het vak.
,Nadelen aan het werken binnen een discipline zijn dat de vrijheid van de onderzoeker wordt beperkt
door de regels van het vakgebied. Er wordt verwacht dat de wetenschappers zich conformeren aan
de geaccepteerde principes binnen de discipline. Daarbij komt dat interessante maar niet gangbare
invalshoeken soms ten onrechte worden verworpen. Hier kan een citaat van Rosenberg en White bij
betrokken worden: ‘Als ik iets weet, kan ik iets voorspellen; kan ik niets voorspellen da weet ik niets’
(Rosenberg, p.43) en ‘Every discipline is constituted by what it forbids its practioners to do. Every
discipline is made up of a set of restrictions on thought and aimagination’ (White, p.25). De quote van
Rosenberg schept juist een positief beeld t.o.v. disciplines. Hij haalt het gevoel van identiteit en
persoonlijke betrokkenheid aan. Er worden bepaalde standaarden gezet, de juiste intellectuele
middelen worden verschaft en zo is het uiteindelijk de discipline die de prestatie beloont.
Daarentegen komt de quote van White meer overeen met de nadelen ten opzichte van het werken
binnen disciplines. Hij stelt dat er sprake is van een beperking en dat er grenzen aan disciplines
worden gesteld. Het zou het denken en doen van de wetenschappers binnen een discipline beperken
volgens White.
Er zijn verschillende kenmerken van disciplines belangrijk voor hun status en prestige binnen de
wetenschap. Ten eerste de positie van de discipline op de dimensies ‘hard vs. zacht’ en
‘fundamenteel vs. toegepast’ onderzoek. Ook is convergentie belangrijk: in hoeverre is er sprake van
uniforme definities, standaarden en procedures, van intellectuele controle en een stabiele ‘elite’
binnen het vakgebied? Daarnaast is belangrijk hoe geconcentreerd het onderzoek binnen een
discipline is. Daarom hebben de convergente, harde, zuivere en geconcentreerde disciplines het
hoogste aanzien binnen de wetenschap.
, Hoofdstuk 3 – Verdeelde wetenschap
3.1 De wetenschappelijke revolutie
Eerder beschreef Snow de twee culturen van de natuur- en geesteswetenschappen. Vanaf de jaren
tachtig van de vorige eeuw ontstond er echter een derde stroom van sociale wetenschappen die een
eigen cultuur zou vormen. Tot die tijd was het domein van de sociale wetenschappen niet groot
genoeg voor een demarcatie; het had daarvoor ook niet de academische erkenning en instroom van
studenten in een leerstoel. Volgens Immanuel Wallerstein hadden de sociale wetenschappen nog
geen eigen domein, omdat de sociale wetenschappen als het ware uiteen getrokken werden door
alfa- en bètakrachten. Kagan beschrijft in zijn werk ‘de drie culturen’ de drie verschillende dimensies
en karakteristieken van ieder. De scheiding van drie culturen was niet de eerste manier om
vakgebieden te scheiden. Dit werd al in de tijd van Aristoteles gedaan, waarin filosofie de bindende
wetenschap was. In de tijd van Galileo Galileï en Francis Bacon begon de methodologie zich te
ontwikkelen. De centrale werkwijze bestond uit experimenten. Voor Bacon hadden deze een
inductief karakter, terwijl het voor Galileï meer ging om het toetsen van hypothese; deductief
karakter. De nadruk lag in zestiende eeuw op het empirisch onderzoek. De natuurwetenschappen
namen een prominente plaats in. Dit werd ook versterkt door de technische uitvindingen. Dit maakte
het mogelijk natuurverschijnselen te meten. De komst van Newton droeg ook bij aan een revolutie
binnen de wetenschap. Het gebruik van wiskundige termen om fenomenen te beschrijven, nam een
steeds belangrijkere plaats in. Dit is een beschrijving van de verandering van methode na de
wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw.
3.2 Scheiding der geesten
Sinds de ontdekkingen van Newton kreeg de natuurkunde een nieuwe betekenis voor de wetenschap
en de maatschappij. Nieuwe uitvindingen vanuit de natuurkunde, zoals de stoommachine, droegen
bij aan een efficiëntere wereld. Binnen de natuurwetenschappen ontstonden ook specialisaties als
scheikunde en biologie. Deze verandering was ook te zien op de universiteiten door het ontstaan van
nieuwe disciplines. Er ontstond een eigen faculteit. Dit betekende de scheiding tussen natuur- en
geesteswetenschappen. De natuurwetenschappen hadden een exacte en empirische oriëntatie. Dit
inspireerde Auguste Comte tot de ontwikkeling van het positivisme. De studie naar positieve feiten
houdt in dat door middel van observaties en experimenten bepaalde wetmatigheden gevonden
kunnen worden. De focus lag hierbij enkel op waarneembare objecten in de werkelijkheid. Een
soortgelijke beweging ontstond in Duitsland onder leiding van Ernst Mach. Hij stelde dat al onze
kennis terug zou zijn te voeren naar onze zintuigelijke waarneming; dat is de zekerheid die we over
de wereld hebben. Daarmee bedoelt hij eigenlijk te zeggen dat hij al het abstracte in de wereld
afwijst. Belangrijk voor de natuurwetenschappen was het nomologisch karakter. Het ging om het
ontdekken van wetmatigheden.
Tegenover het ontstaan van positivisme binnen de natuurwetenschappen, voelden de
geesteswetenschappen zich genoodzaakt een eigen epistemologie te ontwikkelen. Het uitgangspunt
ontstond bij de geesteswetenschappen dat objecten een historisch karakter hebben. Doordat vanuit
een bepaalde context wordt gekeken, speelt interpretatie een grote rol binnen deze wetenschappen.
Zo ontstond de hermeneutiek; het interpreteren van teksten en andere cultuuruitingen. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen een begrijpende en verklarende methode. Begrijpen staat volgens