INLEIDING IN DE ARBEIDS- EN ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
HOOFDSTUK 1: ARBEIDS- EN ONGANISATIEPSYCHOLOGIE –
INLEIDING
Vijf tradities in de theoretische psychologie
1. psychoanalyse
2. persoonlijkheidsleer
3. fenomenologie
4. behaviorisme
5. sociaal-cognitieve psychologie
life long learning: voortdurende veranderingen vraagt van werkenden
dat zij zich voortdurend aanpassen aan de arbeids-, scholings- en
trainingsbehoeften die hierdoor ontstaan in het werkveld. Dit doen zij mbv
training en ontwikkeling.
Micro credentials: certificaten voor kortdurende, flexibele en inclusieve
scholing op het gebied van vaardigheden en competenties.
Gedeelde verantwoordelijkheid werkgever en werknemer: zijn
beide verantwoordelijk voor inzetbaarheid en het voldoen aan de
arbeidsbehoefte (die voortdurend aan verandering onderhevig is). Deze
gedeelde verantwoordelijkheid zit hem in bijscholing maar ook
loopbaanontwikkeling. Is er nog voldoende fit tussen organisatiebehoeften
en individuele loopbaanbehoeften?
1.1 theoretische psychologie en arbeidspsychologie
psychologie volgens Miller: de wetenschap van het mentale leven.
Drie aspecten waarnaar het ‘mentale leven’ verwijst
1. gedrag
2. gedachtes
3. emoties
controverse over psychologie als wetenschap: wetenschap is het
systematisch verzamelen van gegevens in gecontroleerde
omstandigheden zodat theorie en praktijk op verifieerbare zaken kunnen
worden gebaseerd. Niet iedereen is het erover eens dat je gedrag,
gedachtes en emoties op wetenschappelijke wijze kunt bestuderen.
Verschillende disciplines onder theoretische psychologie
1. biopsychologie: relatie tussen lichaam en geest (activiteit hersenen
vergelijken met bepaalde emoties bijv).
2. cognitieve psychologie: gericht op cognitief functioneren, zoals
informatieverwerking, besluitvorming etc.
3. ontwikkelingspsychologie: manier waarop mensen in psychologisch
opzicht groeien en veranderen, zoals hoe een kind zich de
moedertaal eigen maakt.
, 4. sociale psychologie: hoe oefenen onze gedragingen, gedachten en
emoties invloed uit op anderen of worden ze beïnvloed door
anderen.
5. persoonlijkheidsleer: over de neiging van mensen om zich op een
kenmerkende manier te gedragen. Dus hoe mensen psychologisch
van elkaar verschillen en hoe deze verschillen te meten zijn.
toegepaste psychologie tov theoretische psychologie
Toegepaste psychologen zijn meer geïnteresseerd in het oplossen van
praktische vraagstukken dan in de theoretische psychologie. Gevaar is dat
onderdelen van toegepaste psychologie dan achterblijven op
ontwikkelingen in theoretische psychologie. Andersom kunnen theoretisch
ingestelde psychologen onvoldoende rekening houden met de
problematiek uit de praktijk.
1.2 vijf tradities in de psychologie
Psychoanalyse: (of psychodynamiek), ontwikkeld door Freud en later
uitgebreid door Jung. Stelt dat ons psychologisch functioneren bepaald
wordt door instinctieve drijfveren. Veel hiervan bevinden zich in ons
onderbewuste. Onbewuste psychologische conflicten kunnen onder andere
de persoonlijke effectiviteit op het werk verminderen. Verklaring voor deze
conflicten gezocht in vroege kinderjaren.
Kritiek: in jaren 50: theorieën teveel op interpretatie gericht en konden
niet worden bewezen of weerlegd.
Persoonlijkheidsleer: richt zich op het meten van iemands
persoonlijkheidskenmerken waarvan wordt gedacht dat deze redelijk
stabiel zijn. Deze zijn volgens aanhangers deels genetisch bepaald
(verklaring waarom ze stabiel zijn). Controversieel hoeveel percentage
afhangt van genen en hoeveel van omgeving. Veel tweelingenstudies naar
gedaan. Veel invloed op arbeids- en organisatiepsychologie (vanaf nu
AOP), zoals werving en selectie en het in verband brengen van scores op
Big Five persoonlijkheidstests met werkprestaties.
,Kritiek: cirkelredenering: hoe weten we of iemand hoog scoort op
persoonlijkheidskenmerk? Door bepaald gedrag. Waarom gedraagt de
persoon zich zo? Door hoge score op dat persoonlijkheidskenmerk.
Fenomenologie: gericht op hoe mensen de wereld om hen heen ervaren,
ons vermogen dit ervaren te kunnen interpreteren. (zowel psychologische
als filosofische concepten). Humanistische benadering van persoonlijkheid:
het individu streeft naar zelfrealisatie (vervullen potentieel). Bijdrage
geleverd aan loopbaanontwikkeling. Benadering komt ook terug in
theorieën over motivatie. Toch geen dominante factor in AOP
Behaviorisme: uitsluitend gericht op observeerbaar gedrag en de
situaties die bepaalde gedragingen ontlokken. Onnodig om onzichtbare
concepten zoals persoonlijkheid te gebruiken als we datgene waarin we
geïnteresseerd zijn (gedrag) gewoon kunnen observeren. (Skinner,
operante conditionering, bekrachtiging en bestraffing van gedrag).
(Bandura: sociaal leren, benadrukt ons vermogen om te leren van
bestraffingen en bekrachtigingen die door anderen worden ervaren ipv
onszelf. Dit hoort eigenlijk meer thuis in de sociaal-cognitieve theorie)
In AOP veel gebruikt gemaakt van concepten uit behaviorisme en sociale
leertheorie (gewenst gedrag belonen tijdens cursussen, mentoring).
Sociaal-cognitieve theorie: mensen zijn gemotiveerd om zichzelf en
sociale omgeving te begrijpen met als doel een bepaalde orde of mate van
voorspelbaarheid te creëren. Gedachteprocessen zijn een weerspiegeling
van de wereld om ons heen en formele logica. Termen geassocieerd met
sociaal-cognitieve theorie zijn:
- wederkerig determinisme
- self-efficacy
- schema’s en scripts
In AOP vind je vooral idee terug dat iemands interpretaties van
gebeurtenissen belangrijk zijn. En van belang om ons begrip van gedrag
op te werkvloer te begrijpen en verbeteren.
Wederkerig determinisme: (Bandura) de mens is weliswaar deels het
product van haar omgeving, maar kan deze omgeving ook beïnvloeden.
Veel aandacht voor informatieverwerking, met focus op geheugen. Ons
zelfbeeld is een filter in informatieverwerking (informatie consistent met
ons zelfbeeld nemen we eerder tot ons en onthouden we beter).
Self-efficacy: (Bandura): mate waarin iemand van mening is dat zij het
gedrag kan vertonen dat in een bepaalde situatie is vereist. Goede
voorspeller voor gedrag
Schema’s en scripts: schema is een kant-en-klaar model waarin we onze
ervaringen kunnen opnemen. Script bestaat uit schema’s die een
bepaalde opeenvolging van handelingen omvatten. Gebeurtenissen die
niet passen in onze schema’s en scripts vinden we verwarrend en kunnen
ertoe leiden dat we schema’s en scripts aanpassen.
, 1.3 arbeids- en organisatiepsychologie vandaag de dag
Arbeidspsychologie: individuele problematiek
Organisatiepsychologie: groeps- en organisatiegerichte problematiek
Negen gebieden waarop arbeidspsychologen als docenten,
onderzoekers en consultants actief zijn
1. selectie en assessment van personeel
2. training (ontwerpen, aanbieden en beoordelen van trainingen)
3. evaluaties en loopbaanontwikkeling (werkprestaties, ontwerp
systemen voor prestatieverbetering, persoonlijke
ontwikkelingstrajecten)
4. organisatiegroei en –verandering (analyse systemen, relaties,
leiderschap, analyse en verandering organisatiecultuur. )
5. interactie tussen mens en machine (analyse en ontwerp machines /
omgevingen passend bij fysieke / cognitieve capaciteiten)
6. consultatie en persoonlijke ontwikkeling (advies werk en loopbaan)
7. ontwerp van werkomgeving, gezondheid en veiligheid (zoals indeling
werkruimte, verlichting, bronnen van stress etc)
8. werknemersrelaties en motivatie (ontwerpen / verdelen v
motiverende werktaken, teambuilding)
9. strategiewijzigingen en herstructurering (succesvol gedrag erna)
goede AOP: beschikt over
1. kennis over alle 9 gebieden
2. presentatievaardigheden
3. assessmentvaardigheden (vragenlijsten, interviewen, rapporteren)
4. kennis over data-analysemethodes
5. kennis over de wijze waarop werk wordt georganiseerd
6. aanzienlijke ervaring in vaststellen problemen, onderzoek doen,
adviseren en interventies en trainingen verzorgen.
Rol arbeidspsycholoog
Veel arbeidspsychologen werken als verlengstuk van het hogere
management. (en producten die ze levert zijn effectiviteit en efficiëntie).
Ze worden als technische deskundigen gezien, en niet als strategen. Het is
belangrijk voor de arbeidspsycholoog om rekening te houden met haar
invloed op alle partijen en niet alleen met haar invloed op het hogere
management.